ECLI:NL:RBZWB:2023:8382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_10121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend, waarop de rechtbank in een eerdere uitspraak van 16 maart 2023 had bepaald dat de Belastingdienst binnen zes weken opnieuw moest beslissen. Eiseres stelt nu dat de Belastingdienst deze beslissing niet tijdig heeft genomen, en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en draagt hen op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiseres verzoekt ook om vaststelling van de rechterlijke dwangsom, maar de rechtbank stelt zich onbevoegd om hierover te beslissen, aangezien dit niet onder het publiekrecht valt. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres en het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2023, (ECLI:NL:RBZWB:2023:1815). In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 16 maart 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een nieuwe beslissing moest nemen. [2]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op de aanvraag van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een kortere beslistermijn, zoals door eiseres verzocht, op te leggen. Verweerder moet wel een realistische mogelijkheid krijgen om de uitspraak te verwerken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-.
Wordt de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de uitspraak van 16 maart 2023 vastgesteld?
7. Eiseres verzoekt, onder meer, om vaststelling van de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de uitspraak van 16 maart 2023. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de geschiedenis van de totstandkoming ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [3] De bevoegdheid tot het nemen van een beslissing met betrekking tot de rechterlijke dwangsom is dan ook niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020. [4] Het niet tijdig nemen van een besluit met betrekking tot de rechtelijke dwangsom kan op grond van artikel 6:2, onderdeel b, dan ook niet gelijk gesteld worden met een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 6:2, onderdeel b, en artikel 8:1 van de Awb kan alleen tegen het uitblijven van een besluit beroep worden ingesteld. Dat betekent dat eiseres niet bij de bestuursrechter kunnen procederen over de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. De rechtbank is dan ook onbevoegd en stelt de rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit de uitspraak van 16 maart 2023 niet vast.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • verklaart zich onbevoegd, voor zover het beroep zicht richt tegen het uitblijven van een besluit over de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 29 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.
4.ECLI:NL:RVS:2020:1152, rechtsoverweging 7.