ECLI:NL:RBZWB:2023:8433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
AWB-22_66
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-beschikking door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021. De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, een appartement in Tilburg, vastgesteld op € 268.000 per 1 januari 2020. Het bezwaar van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar door twee vertegenwoordigers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende als huurder van de woning niet automatisch procesbelang heeft bij het aanvechten van de WOZ-beschikking. Dit is omdat het niet is aangetoond dat de WOZ-waarde invloed heeft op lokale belastingen of huurverlagingsmogelijkheden. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een voldoende concreet procesbelang, waardoor een inhoudelijke beoordeling van de zaak niet aan de orde komt.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden, maar oordeelt dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding, aangezien er geen financieel belang is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/66

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

gemachtigde: [gemachtigde] (verbonden aan [B.V.]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 268.000 (de beschikking).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] , verbonden aan [B.V.], en namens de heffingsambtenaar, [naam 2] en [taxateur] .
1.4.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is huurder van de woning. De woning betreft een appartement (bouwjaar 2007) met een gebruikersoppervlakte van 119 m², inclusief de zolder, en een berging (7 m²).
2.1.
De eigenaar van de woning is Tilburgse Woonstichting (TIWOS).

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
3. Omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan belanghebbende heeft gericht, is belanghebbende daarbij belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020. [1] Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet echter worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure, dus wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil/kan bereiken. Als iemand belanghebbende is, betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft.
3.1.
Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
3.2.
In zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning kan het procesbelang niet zonder meer worden aangenomen. Steeds zal aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Wel moet in ‘huurderszaken’ in ieder geval procesbelang worden aangenomen als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt, voor bijvoorbeeld het bepalen van de hoogte van de riool- of afvalstoffenheffing. Het is aan degene die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat door belanghebbende niet is gesteld dat de WOZ-waarde is gebruikt als een heffingsmaatstraf voor het heffen van lokale belastingen. Ook ziet de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunten in de stukken.
3.4.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de verlaging van de WOZ-waarde voor belanghebbende zou kunnen leiden tot een huurverlaging en belanghebbende ook geen ander belang naar voren heeft gebracht, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van een voldoende concreet procesbelang. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
4. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden. Nu echter in deze zaak niet is gebleken van enig financieel belang kan de lange duur van de procedure naar het oordeel van de rechtbank niet hebben geleid tot spanning en frustratie die een schadevergoeding rechtvaardigt. [2] De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Conclusie

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, op 7 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:29