ECLI:NL:RBZWB:2023:8433
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-beschikking door de rechtbank
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021. De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, een appartement in Tilburg, vastgesteld op € 268.000 per 1 januari 2020. Het bezwaar van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar door twee vertegenwoordigers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende als huurder van de woning niet automatisch procesbelang heeft bij het aanvechten van de WOZ-beschikking. Dit is omdat het niet is aangetoond dat de WOZ-waarde invloed heeft op lokale belastingen of huurverlagingsmogelijkheden. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een voldoende concreet procesbelang, waardoor een inhoudelijke beoordeling van de zaak niet aan de orde komt.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden, maar oordeelt dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding, aangezien er geen financieel belang is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.