ECLI:NL:RBZWB:2023:8494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kosten aanmaning in bestuursrechtelijke procedure

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres J en het college van burgemeester en wethouders van Veere. Eiseres had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen aanmaningskosten die voortvloeiden uit een invorderingsbeschikking. De rechtbank oordeelde dat de invorderingsambtenaar terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres had een invorderingsbeschikking ontvangen op 1 mei 2019, waarin zij werd verzocht om dwangsommen van € 2.000,- te betalen. Na een aanmaning op 16 juli 2019, waarin ook aanmaningskosten van € 15,- werden vermeld, had eiseres bezwaar aangetekend. De rechtbank stelde vast dat de aanmaning correct was verzonden en dat er geen mogelijkheid was voor bezwaar of beroep tegen de aanmaningskosten, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres gehandhaafd bleef. Eiseres kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaak tussen

J [eiseres] uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Veere (het college).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 18 december 2019.
1.1.
Het college heeft aan eiseres een invorderingsbeschikking met dagtekening 1 mei 2019 (verzonden 2 mei 2019) en [beschikkingsnummer] opgelegd (de invorderingsbeschikking). Daarin is eiseres verzocht de verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 2.000,- binnen zes weken over te maken.
1.2.
Bij brief van 16 juli 2019 heeft de invorderingsambtenaar, gemandateerd door het college, eiseres gemaand het verschuldigde bedrag van € 2.000,- vermeerderd met € 15,- aanmaningskosten voor 26 juli 2019 te betalen.
1.3.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [naam] namens de invorderingsambtenaar.
1.6.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 augustus 2023 aan de gemachtigde van eiseres op het [postadres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 19 augustus 2023 is afgehaald bij een PostNL-locatie, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Feiten

2.1.
Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Na ongegrondverklaring van haar bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2018.
2.2.
Met de invorderingsbeschikking heeft het college aan eiseres kenbaar gemaakt dat op 20 en 30 april 2019 is geconstateerd dat eiseres niet heeft voldaan aan de opgelegde last en dat eiseres om die reden dwangsommen verschuldigd is ten bedrage van € 2.000,-. Eiseres dient de dwangsommen binnen zes weken te betalen.
2.3.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan op het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar over de last onder dwangsom en meerdere invorderingsbeschikkingen. [1] Op het daartegen door eiseres ingediende hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. [2]
2.4.
Omdat eiseres de dwangsommen niet binnen de termijn heeft betaald, heeft de invorderingsambtenaar haar bij brief van 16 juli 2019 gemaand het verschuldigde bedrag van € 2.000,- vermeerderd met aanmaningskosten (€ 15,-) voor 26 juli 2019 te voldoen. Tegen deze aanmaningskosten is het bezwaar en dit beroep van eiseres gericht.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de invorderingsambtenaar het bezwaar van eiseres tegen de aanmaningskosten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4.1.
In artikel 4:112, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het bestuursorgaan de schuldenaar die in verzuim is schriftelijk aanmaant tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden. Op grond van het derde lid van dit artikel vermeldt de aanmaning dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
4.2.
In artikel 4:113, eerste lid, van de Awb staat dat het bestuursorgaan voor de aanmaning een vergoeding in rekening kan brengen. De vergoeding bedraagt € 7 indien de schuld minder dan € 500 bedraagt en € 16 indien de schuld € 500 of meer bedraagt (wettekst van 1 januari 2019 tot 1 januari 2023). In de wettekst zoals deze luidde van 1 januari 2015 tot 1 januari 2019 staat een vergoeding van € 15 indien de schuld € 500 of meer bedraagt.
4.3.
In artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb staat dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 of een dwangbevel.
4.4.
In artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb staat dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
Overweging
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de brief van 16 juli 2019 een aanmaning is als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat in de aanmaning een bedrag aan aanmaningskosten staat dat overeenkomt met de oude wettekst van artikel 4:113 van de Awb (zoals dit luidde van 1 januari 2015 tot 1 januari 2019), zijnde € 15. In de wettekst vanaf 1 januari 2019 is het bedrag van de aanmaningskosten gesteld op € 16 en in zoverre is er geen sprake van enig nadeel voor eiseres.
5.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:4, eerste lid, van de Awb geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld tegen een aanmaning tot betaling van dwangsommen. Uit de Memorie van Toelichting [3] volgt namelijk dat het bestuursorgaan voor de kosten van de aanmaning een forfaitair bedrag in rekening mag brengen dat afhankelijk is van de hoogte van de schuld en dat geen bezwaar of beroep tegen de aanmaning kan worden ingesteld om geschillen over betrekkelijk geringe, forfaitaire bedragen te voorkomen. De rechtbank leest de Memorie van Toelichting zo dat hiermee bedoeld is dat er ook geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten.
5.3.
Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat zij bezwaar en beroep kan instellen tegen de aanmaningskosten op grond van artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, treft deze grond geen doel. De invordering ziet in dit geval namelijk op dwangsommen en niet op een (rijks)belasting. Ook is artikel 7 van de Kostenwet niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de invorderingsambtenaar het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.5.
Eiseres voert verder aan dat zij door de invorderingsambtenaar ten onrechte niet is gehoord. Ook deze grond treft geen doel. De rechtbank is van oordeel dat de invorderingsambtenaar heeft mogen afzien van het horen van eiseres omdat het bezwaar (terecht) kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres gehandhaafd blijft.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres haar griffierecht niet vergoed. Ook krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

3.Zie de Memorie van Toelichting bij de vierde tranche Awb, Kamerstuk 29702, 3 (p. 23 en 59).