ECLI:NL:RBZWB:2023:8554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had eerder aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend, maar de mate van arbeidsongeschiktheid was gewijzigd na een bezwaarprocedure. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de beslissing van het UWV, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 maart 2021 op 64,12% is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 14 november 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 64,12%. Eiser heeft diverse medische klachten, waaronder rugklachten, die zijn ontstaan na meerdere operaties. De verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en vastgesteld dat er geen wezenlijk ander beeld is ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiser betwist de conclusies van de verzekeringsarts en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiser adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De rechtbank komt tot de conclusie dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag zijn gelegd, passend zijn voor eiser, ondanks zijn medicijngebruik en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten worden door het UWV vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2005 WIA

uitspraak van 4 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 december 2020 (primair besluit) aan eiser per 8 maart 2021 een WGA-vervolguitkering toegekend naar de klasse 55-65%. Daarbij heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,35%.
1.2
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 64,12%. Voor het overige is het UWV bij het primaire besluit gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en [naam 1] namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 8 maart 2021 voor 64,12% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 maart 2021 heeft vastgesteld op 64,12%
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als commercieel directeur. Voor dat werk is hij op 10 maart 2017 uitgevallen vanwege rugklachten en klachten aan zijn rechterbeen. Hij is ziek uit dienst getreden per 1 oktober 2017.
Met het besluit van 13 februari 2019 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU-uitkering) toegekend met ingang van 8 maart 2019. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid daarbij vastgesteld op 64,35%. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het UWV met het besluit van 3 september 2019 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 februari 2021 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 september 2019 ongegrond verklaard. [1] Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Met het primaire besluit is eisers LGU-uitkering per 8 maart 2021 omgezet in een WGA-vervolguitkering. Bij het bestreden besluit heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 64,12%.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 1 juli 2021, waar hij eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts kennis genomen van eisers dossier en heeft hij een uitgebreide anamnese verricht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met diverse ingrepen vanwege rugklachten. Na een laatste ingreep (revisie spondylodese) is geen verbetering van de klachten opgetreden. Op het moment van opstellen van de rapportage volgde eiser geen behandeling. Eiser wil gebruik gaan maken van een neurostimulator, maar de orthopeed ziet daar geen heil in, reden waarom eiser een second opinion heeft gevraagd bij prof. [naam 2] . Dat er sprake is van pijnklachten na ingrepen is volgens de verzekeringsarts, gezien de bevindingen bij onderzoek en de beschikbare informatie, plausibel en consistent. Een duidelijke (somatische) verklaring voor deze klachten is er echter volgens de verzekeringsarts niet. Daarom sluit de verzekeringsarts zich aan bij de vaststelling in 2019 dat er sprake is van pijnklachten na diverse rugoperaties waarvoor geen duidelijk substraat is. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat, wanneer de beschikbare gegevens worden bekeken, ten opzichte van het voorgaande onderzoek geen sprake is van een wezenlijk ander beeld en er dus geen reden is voor het aannemen van meer of andere beperkingen dan eerder is gedaan. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 juli 2021.
4.2
Eiser is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij kan de verzekeringsarts niet volgen in de stelling dat er ten opzichte van het vorige onderzoek in 2018 [bedoeld zal zijn: 2019] geen sprake is van een wezenlijk ander beeld. Eiser heeft onhoudbare pijn. De enige manier om die pijn te verminderen, is het dagelijks gebruiken van Naproxen en Oxycodone. Deze medicijnen zijn van invloed op eisers functioneren. Na vijf rugoperaties ervaart eiser nog veel pijn waardoor hij niet aan zijn conditie kan werken en herstel niet mogelijk is. Er is sprake van een chronisch pijnsyndroom na meerdere rugoperaties met zenuwpijn in het gehele rechterbeen en in de linker heup. Eiser stelt dat er een duidelijk beeld is van zijn aandoening en de complexiteit daarvan. Zijn wervelkolom staat in een afwijkende stand met als gevolg zenuwpijnen onder in de rug. Deze diagnose volgt uit een gesprek met [orthopedisch chirurg] in februari 2022.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder rugklachten en zenuwpijnen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat voor eiser voorop staat wat hij zelf voelt en ervaart, gaat het bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, zoals hier aan de orde, om beperkingen die een medisch objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. De subjectieve beleving van eiser is daarom niet doorslaggevend. [2] Door het UWV wordt niet ontkend dat eiser pijnklachten ervaart en dat hij als gevolg daarvan beperkingen heeft. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van deze klachten naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen medische informatie heeft overgelegd. Mede daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die door de verzekeringsarts is aangenomen. Eiser heeft de stelling dat door [orthopedisch chirurg] een diagnose zou zijn gesteld niet nader onderbouwd met gegevens waaruit dit blijkt. Bovendien geldt naar vaste rechtspraak dat een diagnose niet bepalend is voor het vaststellen van de arbeidsbeperkingen, maar dat het gaat om de medisch objectiveerbare beperkingen die bij eiser zijn vast te stellen. [3] Daar komt verder bij dat, zoals hiervoor al is aangegeven, bij het bepalen van eisers mogelijkheden al rekening is gehouden met rugklachten en zenuwpijnen. Daarnaast is ter zitting verklaard dat informatie van [orthopedisch chirurg] geen medische onderbouwing voor het aannemen van meer of andere beperkingen inhoudt, maar slechts meer uitleg en context geeft over eisers situatie. Uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat bekend is dat eiser zware medicatie gebruikt. In verband hiermee zijn door de verzekeringsarts ook beperkingen aangenomen, waaronder een beperking op het aspect vervoer. Voor de stelling dat vanwege het medicijngebruik ook beperkingen aangenomen moeten worden op onder meer het aspect concentratie, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Door de verzekeringsarts is eiser psychisch onderzocht, waarbij door de verzekeringsarts is vastgesteld dat tijdens het spreekuur eisers aandacht en concentratie zonder enig moment van afdwalen goed waren.
4.4
De rechtbank stelt vast dat door het UWV pas in beroep is toegelicht wat de beperking op het aspect 2.10 vervoer in het geval van eiser concreet inhoudt. Ter zitting is verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 2 februari 2023. Daarin is in antwoord op een vraag van de rechtbank aangegeven dat eisers gebruik van opioïden pijnstilling als consequentie heeft dat woon-werkverkeer per auto gecontra-indiceerd is. De verzekeringsarts b&b ziet echter geen medische reden waarom eiser niet per openbaar vervoer zou kunnen reizen. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verzekeringsarts b&b niet te volgen in het oordeel dat eiser zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. De stelling dat eiser, zoals ter zitting naar voren gebracht, vanwege zijn rugklachten niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen, mist een (medische) onderbouwing, zodat hieraan door de rechtbank voorbij wordt gegaan.
4.5
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 2 juli 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt dan ook niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: dienstleider, opzichter vervoer (Sbc-code 482010), administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040) en receptionist (Sbc-code 315120).
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht.
-Door de zeer sterke medicatie die eiser gebruikt, kan de in de functie van dienstleider vereiste alertheid niet van eiser verwacht worden. Eiser heeft geen ervaring in de transportsector en geen ervaring en opleiding genoten in het juridische veld. Onder andere vanwege zijn medicatiegebruik is het niet aannemelijk dat eiser in staat is om zich binnen zes maanden de bekwaamheden die in deze functies gevraagd worden eigen te maken. Ook is het daardoor niet aannemelijk dat eiser de professionele dienstverlening kan geven die in de functie receptionist verlangd wordt. Tot slot valt niet uit te sluiten dat potentieel werk voor eiser meer dan 15 minuten rijden vanaf zijn huis is. Als eiser met een regiotaxi zou moeten rijden, is hij per dag meer dan € 20,00 voor een retour kwijt.
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
5.3
Vooropgesteld zij dat het CBBS in beginsel leidend is ten aanzien van de belasting die in een functie voorkomt. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen. De belasting in de functies is door een arbeidskundig analist vastgesteld. Aan eisers eigen interpretatie van de belasting op grond van functieomschrijvingen kan geen doorslaggevende waarde worden toegekend. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan eiser voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt.
5.4
Eiser is beperkt geacht voor werk waarbij alertheid van belang is. Daarvoor zijn in de FML beperkingen aangenomen op de aspecten 1.8.6 (persoonlijk risico) en 2.10 (vervoer). Het UWV heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat in geen van de geduide functies -dus ook niet in de functie van dienstleider- sprake is van een signalering op de aspecten persoonlijk risico en/of vervoer. Verder stelt de rechtbank vast dat ervaring in en/of een specifieke opleiding voor de geduide functies niet wordt vereist. De geduide functies sluiten alle drie aan bij het voor eiser vastgestelde (en door hem niet betwiste) werk- en opleidingsniveau. Voor zover vereist wordt dat eiser een (korte) interne opleiding moet volgen, heeft eiser niet onderbouwd waarom hij hiertoe niet in staat zou zijn. Eisers standpunt ten aanzien van het reizen van en naar het werk vloeit voort uit eisers opvatting dat zijn beperkingen op het aspect zijn onderschat. Zoals hiervoor onder 4.4 is geoordeeld, is die opvatting niet juist.
5.5
De rechtbank komt tot de conclusie dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,12%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Nu pas in beroep het bestreden besluit van een juiste motivering is voorzien, moet het bestreden besluit worden vernietigd. Gelet op wat in deze uitspraak is overwogen, bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 4 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.