ECLI:NL:RBZWB:2023:8557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
10607007 AZVERZ 23-26 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst en ontbinding verzoek

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], de vernietiging van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de werkgever, [verweerder] B.V. De kantonrechter heeft op 27 september 2023 uitspraak gedaan. De werknemer is in februari 2023 in dienst getreden als schipper, maar heeft na 6 mei 2023 geen werkzaamheden meer verricht. De werkgever stelt dat de arbeidsovereenkomst op 27 april 2023 is opgezegd, terwijl de werknemer dit betwist en stelt dat de opzegging op 15 mei 2023 heeft plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is voor een rechtsgeldige opzegging op 27 april 2023, waardoor het dienstverband doorliep. De verzoeken van de werknemer om de opzegging te vernietigen worden afgewezen, maar de kantonrechter oordeelt dat de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen vanaf 1 mei 2023, inclusief wettelijke verhogingen en rente. Het tegenverzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, omdat er geen voldragen ontslaggrond is aangetoond. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer, die in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer / rekestnummer: 10607007 \ AZ VERZ 23-26
Beschikking van 27 september 2023
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. G.J. Gerrits,
tegen
[verweerder] B.V.,
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. K. van Overloop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 11 juli 2023 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 3,
- het verweerschrift met voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken,
- de brief van mr. Gerrits van 22 augustus 2023 met producties 4 tot en met 13,
- de mondelinge behandeling gehouden op 30 augustus 2023, alsmede de door mr. Van Overloop overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is in februari 2023 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van schipper tegen een loon van € 4.149,80 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten. Partijen hebben de arbeidsovereenkomst niet op schrift gesteld. Op de salarisspecificaties staat als datum “in dienst” 15 februari 2023.
2.2.
Op 22 februari 2023 is [verzoeker] voor het eerst aan boord gegaan van het schip van [verweerder] . Op 6 mei 2023 is hij voor het laatst van boord gegaan. [verzoeker] heeft na 6 mei 2023 geen werkzaamheden meer verricht voor [verweerder] .
2.3.
Volgens [verweerder] heeft zij de arbeidsovereenkomst opgezegd in een telefoongesprek met [verzoeker] op 27 april 2023. Volgens [verzoeker] was dit in een telefoongesprek op 15 mei 2023.
2.4.
Op 15 mei 2023 heeft [verzoeker] om 09:57 uur in een groepschat met o.a. de heer [verweerder] , bestuurder van [verweerder] , het volgende bericht gestuurd:

Hallo heren van het goede leven, hoe staat het ervoor de 17de ?
Blijkens zijn belgeschiedenis is [verzoeker] later die dag, om 10:44 uur, gebeld door de heer [verweerder] (“ [verweerder] ”).
2.5.
Bij e-mail van 18 juni 2023 heeft [verweerder] een brief gedateerd 30 april 2023 aan [verzoeker] gezonden met de navolgende inhoud:

Hierbij verklaard ondergetekende dat Dhr. [verzoeker] gedurende zijn proeftijd bij [verweerder] B.V. nog meer tijd nodig had om zich in te werken in de materie als zijnde schipper internationale vaart. Wij als [verweerder] B.V. konden dit financieel niet verder dragen en zijn samen overeengekomen dat per 30-04-2023 Dhr. [verzoeker] geen vast contract bij ons krijgt.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] d.d. 15 mei 2023* te vernietigen,
- [verweerder] te veroordelen tot de verplichting om aan [verzoeker] te voldoen het gebruikelijke loon van € 4.149,80 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten, zulks tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is of zal zijn geëindigd, vermeerderd met de hierover verschuldigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente, zulks met ingang van de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening,
- [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
* Aanvankelijk ging [verzoeker] uit van 12 mei 2023 als opzegdatum, maar dit heeft hij ter zitting gewijzigd aan de hand van de nadere producties 10 en 11 en de toelichting daarop bij c.q. in de brief (een akte) van 22 augustus 2023.
3.2.
[verweerder] voert verweer. Zij verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen als rechtens ongegrond en/of onbewezen,
- voorwaardelijk, namelijk onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst niet reeds rechtsgeldig is geëindigd, de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden,
- in alle gevallen [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het (na)salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
3.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna – voor zover nodig – worden ingegaan.

4.De beoordeling

Producties 6, 8, 9 en 13 van [verzoeker]
4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Van Overloop bezwaar gemaakt tegen de indiening van de producties 6, 8, 9 en 13 door [verzoeker] , omdat die slecht leesbaar waren. Mr. Van Overloop toonde daarvoor de brief van 22 augustus 2023 met producties die hij van mr. Gerrits had ontvangen. De kantonrechter heeft op de mondelinge behandeling vastgesteld dat de producties 6, 8, 9 en 13 bij die brief inderdaad slecht leesbaar waren (de kwaliteit ervan was slechter dan die van de exemplaren die aan de kantonrechter waren toegezonden, behoudens wat betreft de WhatsAppberichten die onderdeel uitmaakten van productie 8). Daardoor was het niet mogelijk voor [verweerder] om die producties adequaat te beoordelen ter voorbereiding van de mondelinge behandeling en daarop te reageren op de mondelinge behandeling. De kantonrechter zal de producties 6, 8 (met uitzondering van de WhatsAppberichten ), 9 en 13 daarom buiten beschouwing laten. De producties 4, 5, 7, 10, 11 en 12 waren, ook bij het exemplaar dat mr. Gerrits van mr. Van Overloop heeft ontvangen, wel goed leesbaar. Die zullen daarom, tezamen met de WhatsAppberichten bij productie 8, wel worden betrokken bij de beoordeling.
Ontvankelijkheid
4.2.
[verweerder] voert als meest verstrekkende verweer dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat hij die niet binnen de vervaltermijn heeft ingediend. De kantonrechter overweegt dat artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub a BW bepaalt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift tot vernietiging van een opzegging van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
[verzoeker] heeft zijn verzoekschrift ingediend op 11 juli 2023. Dat is tijdig, indien wordt uitgegaan van de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 15 mei 2023, zoals door [verzoeker] is aangevoerd. [verweerder] ontkent echter dat zij de arbeidsovereenkomst op die datum heeft opgezegd. Zij stelt dat zij de arbeidsovereenkomst reeds op 27 april 2023 heeft opgezegd en dat de arbeidsovereenkomst feitelijk is geëindigd op 6 mei 2023.
Over de inhoud van dat telefoongesprek staat in het verweerschrift het navolgende:

Op 27 april 2023 heeft werkgever het één en ander aan werknemer kenbaar gemaakt, te weten dat hij de arbeidsovereenkomst niet wilde continueren. Feitelijk heeft werkgever te kennen gegeven de arbeidsovereenkomst niet te willen verlengen. Conform de mondelinge afspraken zou de arbeidsovereenkomst immers eindigen na drie maanden. Partijen hebben op 27 april 2023 gesproken over het beëindigen/niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Gedurende dat gesprek zijn er geen toezeggingen gedaan. Beide partijen zouden het één en ander overdenken. Zij hebben er na die tijd ook nog meermaals (kort) over gesproken. Uiteindelijk heeft werknemer te kennen gegeven akkoord te gaan met de opzegging.”.
Verderop in het verweerschrift staat nog het navolgende:

Indien echter zou blijken dat de arbeidsovereenkomst niet geëindigd zou zijn met instemming en er aldus onregelmatig opgezegd zou zijn, meent werkgever dat werknemer niet binnen de vervaltermijn een procedure is gestart. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 6 mei 2023. Werkgever heeft in zijn “ontslagbrief” nog 30 april 2023 geschreven, maar dat had te maken met de “proeftijd/bepaalde tijd” zoals partij overeengekomen waren (1 februari tot en met 30 april 2023). Feitelijk is de arbeidsovereenkomst geëindigd op 6 mei 2023.
In de spreekaantekeningen van mr. Van Overloop staat hierover:

Reeds op 27 april 2023 was voor partijen genoegzaam duidelijk dat het dienstverband zou eindigen per eind april 2023 (met een uitloop naar 6 mei 2023). Ook de accountant, DRV, is uitgegaan van een einde per 1 mei 2023.
Desgevraagd heeft de heer [verweerder] op de mondelinge behandeling verklaard dat hij op 27 april 2023 met [verzoeker] heeft gebeld. [verzoeker] was op dat moment aan boord van het schip, samen met de zoon van [verweerder] . In dat telefoongesprek heeft hij [verzoeker] gevraagd hoeveel tijd hij nodig had om zelfstandig als schipper te kunnen varen. [verzoeker] heeft daarop geantwoord dat hij nog minimaal zes maanden nodig had, waarop de heer [verweerder] heeft gereageerd dat hij dat te lang vond duren en gezegd zou hebben “
we gaan ermee stoppen”, aldus de heer [verweerder] .
4.4.
De kantonrechter overweegt dat, nog daargelaten dat [verzoeker] betwist dat deze onderwerpen zijn besproken in het telefoongesprek op 27 april 2023, een opzegging dient plaats te vinden tegen een bepaalde datum althans tegen een objectief bepaalbaar moment waarop de arbeidsovereenkomst zal eindigen. Uit hetgeen er is besproken volgens de heer [verweerder] volgt echter niet dat er over een concrete datum of een anderszins objectief bepaalbaar moment is gesproken. Zelfs achteraf, in deze procedure, neemt [verweerder] daarover geen eenduidige stelling in, gelet op de verschillende (eind)data die worden genoemd al dan niet in combinatie met een ‘proefperiode’ van drie maanden; waarbij onduidelijk is hoe die periode zich verhoudt tot de ingangsdatum van 15 dan wel 22 februari 2023 en de ‘feitelijke’ einddatum van 6 mei 2023. Dus zelfs als het juist is wat de heer [verweerder] over het gesprek op 27 april 2023 heeft verklaard, dan kan dat niet worden gekwalificeerd als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter passeert daarom ook het bewijsaanbod van [verweerder] om de heer [verweerder] en zijn zoon te laten horen als getuigen om te bewijzen dat wat hij heeft verklaard ook daadwerkelijk tijdens dat telefoongesprek is gezegd.
Opzegging
4.5.
Aangezien niet is gebleken van een opzegging op 27 april 2023 tegen 6 mei 2023, liep het dienstverband na die datum door. Op 15 mei 2023 was er dus nog een dienstverband. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] in een telefoongesprek op 15 mei 2023 de arbeidsovereenkomst opgezegd. [verweerder] betwist dat. Gelet op die betwisting door [verweerder] gaat de kantonrechter er veronderstellenderwijs vanuit dat er niet is opgezegd. De verzochte vernietiging van de opzegging, vermeld in rechtsoverweging 3.1, eerste opsommingsteken, is daarom niet toewijsbaar. [verzoeker] heeft daarbij ook geen belang, aangezien dit betekent dat er nog steeds sprake is van een arbeidsovereenkomst.
4.6.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat voor zover [verweerder] de arbeidsovereenkomst wel op 15 mei 2023 zou hebben opgezegd, die opzegging vernietigbaar is. Op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Dat artikel bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming, tenzij sprake is van één van de uitzonderingen in artikel 7:671 lid 1 onder a tot en met h BW. [verzoeker] heeft niet schriftelijk ingestemd met de opzegging. Evenmin is gesteld of gebleken dat een van de uitzonderingen in artikel 7:671 lid 1 onder a tot h BW zich voordoet. Anders dan [verweerder] aanvoert, is in geen van de (WhatsApp)berichten waarnaar zij verwijst, een schriftelijke instemming van [verzoeker] te lezen. Bovendien kan de schriftelijke instemming niet achteraf worden gegeven.
4.7.
[verweerder] voert ten slotte het verweer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de opzegging te vernietigen vanwege het ontbreken van een schriftelijke instemming. Volgens [verweerder] is wel op andere wijze voldoende gebleken van instemming door [verzoeker] doordat hij aanvankelijk geen bezwaar maakte tegen zijn ontslag en hij zich daarbij had neergelegd. Dat verweer faalt. Op grond van artikel 6:2 en 6:248 lid 2 BW kan een tussen partijen geldende regel niet van toepassing zijn, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens vaste rechtspraak dient de rechter daarbij terughoudend te betrachten, des te meer indien het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen door de wetgever besloten ligt, zal een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374). De voorwaarde van schriftelijke instemming is van dwingend recht (artikel 7:671 lid 6 BW). Het beoogt de positie van de werknemer te beschermen. Er mag niet al te snel een instemming van de werknemer worden aangenomen. Het moet daarom in ieder geval schriftelijk gebeuren. Uit hetgeen [verweerder] aanvoert, is niet gebleken van een uitzonderlijk geval, waarvoor de bescherming van [verzoeker] moet wijken.
Ontbindingsverzoek
4.8.
Aangezien de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, is de voorwaarde ingetreden voor het tegenverzoek van [verweerder] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in rechtsoverweging 3.2, tweede opsommingsteken.
Verstoorde arbeidsverhouding
4.9.
Aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst legt [verweerder] ten grondslag dat een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW is ontstaan. Daarin wordt zij niet gevolgd.
4.10.
Een arbeidsovereenkomst kan op verzoek van de werkgever alleen worden ontbonden als daarvoor een redelijke grond ex artikel 7:669 lid 3 BW aanwezig is. Een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, levert krachtens artikel 7:669 lid 3 onder g BW een redelijke grond op voor opzegging. Daarbij is van belang dat ingevolge het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit de werkgever aannemelijk diende te maken dat sprake was van een
ernstigeen
duurzameverstoorde arbeidsverhouding. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid gelden beide criteria in beginsel nog steeds en komen zij tot uitdrukking in de formulering “zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” (
Kamerstukken II2013-2014, 33818, nr. 3, p. 46). De werkgever dient aan te tonen in welke mate de arbeidsrelatie is verstoord en dat deze niet meer is te herstellen. Voor de werkgever geldt daarbij dat deze zich moet hebben ingespannen om de arbeidsverhouding te verbeteren.
4.11.
Partijen hebben aanvankelijk op een goede manier samengewerkt. Pas in deze procedure zijn partijen elkaar verwijten gaan maken en elkaar van onwaarheden gaan beschuldigen. [verweerder] heeft geen inspanningen verricht om de arbeidsverhouding te verbeteren. Het is daarom voorbarig om bij deze stand van zaken te spreken van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Dat levert geen voldragen grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Andere omstandigheden
4.12.
[verweerder] stelt ook dat sprake is van andere omstandigheden in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder h BW, waardoor niet van haar kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarin wordt [verweerder] evenmin gevolgd. Deze h-grond is niet bedoeld voor het “repareren” van een ontslag waarvoor – wegens een gebrek aan een voldoende onderbouwing – geen redelijke grond bestaat (
Kamerstukken I2013-2014, 33 818, C, p. 91). [verweerder] heeft geen onderbouwing gegeven waaruit de andere omstandigheden bestaan dan de omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan de verstoorde arbeidsverhouding. Zij stelt op dit onderdeel onvoldoende. Van een voldragen h-grond is niet gebleken.
Een combinatie van omstandigheden
4.13.
Ten slotte verzoekt [verweerder] de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 onder i BW wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter overweegt dat met deze zogenoemde cumulatiegrond wordt beoogd het ontslagstelsel te verruimen zonder te breken met het huidige stelsel van gesloten ontslaggronden (
Kamerstukken I2018-2019, 35 074, nr. 9, p. 59). De cumulatiegrond is bedoeld voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever kan worden gevergd, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkelvoudige ontslaggrond maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (
Kamerstukken I2018-2019, 35 074, F, p. 26).
4.14.
[verweerder] voert voor deze grond dezelfde omstandigheden aan als die zijn aangevoerd voor de vorige gronden. Het had op de weg van [verweerder] gelegen te onderbouwen waarom, indien geen sprake is van de voorgaande gronden, een combinatie van omstandigheden wel een voldragen grond oplevert. Die onderbouwing ontbreekt. Dat betekent dat evenmin is gebleken van een voldragen i-grond.
4.15.
Nu geen van de aangevoerde gronden zijn voldragen, zal het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden afgewezen.
Loon
4.16.
[verweerder] is gehouden het loon door te betalen zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Daartegen voert [verweerder] het verweer dat zij het loon na 6 mei 2023 niet is verschuldigd, omdat [verzoeker] , nadat hij van boord ging op 6 mei 2023, zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het werk. Dat verweer faalt. Op de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] toegelicht dat hij werkte op basis van een rooster volgens het principe “week op/week af”. Hij heeft toegelicht dat op 6 mei 2023 het werk voor hem in zijn “week op” eindigde. Van 10 tot 17 mei 2023 had hij een “week af”. In die week is hij op vakantie gegaan. Op 15 mei 2023 heeft hij per WhatsAppbericht gevraagd hoe het ervoor stond op 17 mei 2023, zijnde de dag dat hij zijn werk bij [verweerder] zou hervatten (zie r.o. 2.4). [verweerder] heeft de toelichting van [verzoeker] niet weersproken, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [verzoeker] zich vanaf 17 mei 2023 beschikbaar heeft gehouden voor werk.
Ook voor de periode daarvóór is [verweerder] loon verschuldigd. In dat verband overweegt de kantonrechter als volgt. Voor de periode van 6 tot 10 mei 2023 geldt dat hoewel dit viel in een “week op”, er geen werk was voor [verzoeker] , zodat hij in Gent van boord mocht gaan. Daarom hoefde [verzoeker] zich voor de rest van die week niet beschikbaar te stellen. Van 10 tot 17 mei 2023 hoefde [verzoeker] niet beschikbaar te zijn voor werk, omdat die week viel in een “week af”. Vervolgens is [verweerder] het loon vanaf 17 mei 2023 verschuldigd omdat [verzoeker] zich per die datum weer had gemeld bij [verweerder] . [verzoeker] heeft zich vanaf die datum beschikbaar gesteld. Die beschikbaarheidstelling hoefde hij niet te herhalen.
4.17.
Aangezien er namens [verzoeker] ter zitting (onweersproken) is verklaard dat er tot 1 mei 2023 loon is betaald, zal de verzochte betaling van het loon worden toegewezen vanaf 1 mei 2023.
4.18.
Aangezien [verweerder] vanaf mei 2023 geen loon heeft betaald, heeft zij tot de datum van deze beschikking het loon over mei, juni, juli en augustus 2023 niet tijdig betaald. Op grond van artikel 7:625 BW is zij over die maanden de wettelijke verhoging verschuldigd, met dien verstande dat de kantonrechter de wettelijke verhoging gelet op de omstandigheden van het geval zal beperken tot 25%. Berekend over het loon van vier maanden à € 4.149,80 bruto levert dat een bedrag op van € 4.149,80 bruto aan wettelijke verhoging.
4.19.
De verschuldigdheid van de wettelijke rente is niet weersproken. Die zal worden toegewezen op de wijze zoals verzocht.
Proceskosten
4.20.
[verweerder] is de partij die overwegend in het ongelijk wordt gesteld in het verzoek. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in het verzoek, waaronder de nakosten. Tot aan deze beschikking worden de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
793,00
- nakosten
132,00
Totaal
1.169,00
4.21.
Hoewel een verzoek tot vergoeding van proceskosten van [verzoeker] in het tegenverzoek ontbreekt, dient de kantonrechter daar volgens vaste rechtspraak ambtshalve over te oordelen (Hoge Raad 26 januari 1933, ECLI:NL:HR:1933:71). [verweerder] is ook in het tegenverzoek de partij die in het ongelijk wordt gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in dat tegenverzoek, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 529,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te voldoen het gebruikelijke loon van € 4.149,80 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en emolumenten, zulks vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van € 4.149,80 bruto ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, zulks met ingang van de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot deze beschikking vastgesteld op € 1.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling de beschikking daarna betekend, dan moet [verweerder] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte,
in het tegenverzoek
5.5.
wijst het verzoek af,
5.6.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot deze beschikking vastgesteld op € 529,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.