Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
Hallo heren van het goede leven, hoe staat het ervoor de 17de ?”
Hierbij verklaard ondergetekende dat Dhr. [verzoeker] gedurende zijn proeftijd bij [verweerder] B.V. nog meer tijd nodig had om zich in te werken in de materie als zijnde schipper internationale vaart. Wij als [verweerder] B.V. konden dit financieel niet verder dragen en zijn samen overeengekomen dat per 30-04-2023 Dhr. [verzoeker] geen vast contract bij ons krijgt.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Op 27 april 2023 heeft werkgever het één en ander aan werknemer kenbaar gemaakt, te weten dat hij de arbeidsovereenkomst niet wilde continueren. Feitelijk heeft werkgever te kennen gegeven de arbeidsovereenkomst niet te willen verlengen. Conform de mondelinge afspraken zou de arbeidsovereenkomst immers eindigen na drie maanden. Partijen hebben op 27 april 2023 gesproken over het beëindigen/niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Gedurende dat gesprek zijn er geen toezeggingen gedaan. Beide partijen zouden het één en ander overdenken. Zij hebben er na die tijd ook nog meermaals (kort) over gesproken. Uiteindelijk heeft werknemer te kennen gegeven akkoord te gaan met de opzegging.”.
Indien echter zou blijken dat de arbeidsovereenkomst niet geëindigd zou zijn met instemming en er aldus onregelmatig opgezegd zou zijn, meent werkgever dat werknemer niet binnen de vervaltermijn een procedure is gestart. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 6 mei 2023. Werkgever heeft in zijn “ontslagbrief” nog 30 april 2023 geschreven, maar dat had te maken met de “proeftijd/bepaalde tijd” zoals partij overeengekomen waren (1 februari tot en met 30 april 2023). Feitelijk is de arbeidsovereenkomst geëindigd op 6 mei 2023.”
Reeds op 27 april 2023 was voor partijen genoegzaam duidelijk dat het dienstverband zou eindigen per eind april 2023 (met een uitloop naar 6 mei 2023). Ook de accountant, DRV, is uitgegaan van een einde per 1 mei 2023.”
we gaan ermee stoppen”, aldus de heer [verweerder] .
ernstigeen
duurzameverstoorde arbeidsverhouding. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid gelden beide criteria in beginsel nog steeds en komen zij tot uitdrukking in de formulering “zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren” (
Kamerstukken II2013-2014, 33818, nr. 3, p. 46). De werkgever dient aan te tonen in welke mate de arbeidsrelatie is verstoord en dat deze niet meer is te herstellen. Voor de werkgever geldt daarbij dat deze zich moet hebben ingespannen om de arbeidsverhouding te verbeteren.
Kamerstukken I2013-2014, 33 818, C, p. 91). [verweerder] heeft geen onderbouwing gegeven waaruit de andere omstandigheden bestaan dan de omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan de verstoorde arbeidsverhouding. Zij stelt op dit onderdeel onvoldoende. Van een voldragen h-grond is niet gebleken.
Kamerstukken I2018-2019, 35 074, nr. 9, p. 59). De cumulatiegrond is bedoeld voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever kan worden gevergd, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkelvoudige ontslaggrond maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (
Kamerstukken I2018-2019, 35 074, F, p. 26).