ECLI:NL:RBZWB:2023:8563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verkeersbesluit tot ontmoediging van sluipverkeer

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 6 maart 2023, waarin zijn bezwaren tegen een verkeersbesluit ongegrond werden verklaard. Dit verkeersbesluit was gericht op het treffen van maatregelen om sluipverkeer tussen twee plaatsen te ontmoedigen, in het kader van de 'Visie Hooipolder' die op 3 juni 2021 door de gemeenteraad was vastgesteld. De eiser betoogde dat er in het voortraject vertrouwen was gewekt dat er een wegversmalling met voorrangsregeling in de straat zou komen, maar het college had besloten deze maatregel niet op te nemen in het definitieve besluit. Tijdens de zitting op 9 november 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Y Ouled Belkacem. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar.

De rechtbank overwoog dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen wegversmalling in de straat op te nemen. De rechtbank concludeerde dat het college voldoende onderzoek had gedaan naar de verkeersveiligheid en dat de belangen van de betrokkenen op een juiste manier waren afgewogen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2598 WET

uitspraak van 6 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. Y Ouled Belkacem
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 6 maart 2023 (bestreden besluit) over de ongegrond verklaring van zijn bezwaren tegen het verkeersbesluit tot vaststelling van maatregelen om sluipverkeer tussen [plaats 2] en [plaats 1] te ontmoedigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Overwegingen

1. De gemeenteraad van Geertruidenberg heeft op 3 juni 2021 de “Visie Hooipolder” vastgesteld. Deze visie ziet op het uitvoeren van maatregelen om de overlast van sluipverkeer en de te verwachten overlast ten tijde van de werkzaamheden aan de verbreding van de A27 te beperken.
Ter uitvoering hiervan heeft het college bij het primaire besluit van 7 oktober 2022, voor zover hier relevant, besloten:
1. om alle wegversmallingen (bestaande locaties) op de [straat 1] en [straat 2] te voorzien van een voorrangsregeling (…);
2. om de [straat 3] , [straat 4] en [straat 2] , voor zover deze binnen de bebouwde kom zijn gelegen, toe te voegen aan de 30 km/u-zone (…);
3. om de voorrangsregeling op de kruising [straat 3] , [straat 4] , [straat 5] , [straat 6] op te heffen (…);
4. om de bestaande oversteekplaats voor voetgangers op de [straat 7] tussen [straat 8] en [straat 9] aan te merken als voetgangersoversteekplaats en te voorzien van markering (…).
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser woont op het [adres 1] en is van mening dat het college ten onrechte een eerder voorgestelde wegversmalling ter hoogte van [adres 2] niet in het besluit heeft opgenomen.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in het voortraject het vertrouwen is gewekt dat er een wegversmalling met voorrangsregeling in de [straat 4] zou komen. Het advies van de politie volstaat niet om de wegversmalling niet op te nemen omdat de politie geen verkeersdeskundige is. Daarnaast heeft eiser betoogd dat de overweging dat de wegversmalling een bestaande bedrijfsuitrit zal beperken, niet wegneemt dat de wegversmalling op een andere locatie in de [straat 4] kan worden aangebracht.
3. Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) luidt:
"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
[…]"
3.1
Niet in geding is dat de door eiser gewenste wegversmalling ondersteund zou moeten worden met voorrangsborden en dat het bezwaar van eiser daarom is gericht tegen de weigering van het college om een verkeersbesluit te nemen.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, zie bijv. de uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3605) komt een bestuursorgaan bij het (al dan niet) nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
4. De rechtbank overweegt dat het college ter uitvoering van de door de gemeenteraad vastgestelde “Visie Hooipolder” een pakket van ongeveer 30 verkeersmaatregelen heeft getroffen om het sluipverkeer rondom Hooipolder te ontmoedigen. Ter zitting is namens het college uiteengezet dat aan het hele traject ongeveer 400 mensen wonen en dat in het voortraject werkgroepen gevormd zijn waarin bewoners hun zienswijze naar voren konden brengen over de voorgenomen maatregelen. Eiser heeft verklaard dat hij in een dergelijke werkgroep heeft gezeten en daarin de belangen van de [straat 4] heeft bepleit. Dat heeft geleid tot een tekening in het voortraject waarop tot 30 juni 2022 de wegversmalling in de [straat 4] was ingetekend. In het primaire besluit van 7 oktober 2022 is deze wegversmalling niet als verkeersmaatregel opgenomen. Door het college is verklaard dat de publicatie van de tekening in het voortraject heeft geleid tot verschillende reacties van bewoners van de [straat 4] , waaronder de bewoner wiens uitrit door de wegversmalling minder bruikbaar zou worden. Daarop is opnieuw gekeken naar alle maatregelen voor het gehele traject en is vastgesteld dat voor wat betreft de [straat 4] volstaan kon worden met het instellen van de 30 km/u-zone om de doelstelling te behalen. De politie heeft positief geadviseerd over het primaire besluit en dat besluit is in bezwaar gehandhaafd.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat aan het bestreden besluit onvoldoende onderzoek naar de verkeersveiligheid ten grondslag ligt. Ter zitting heeft het college benadrukt dat het onderzoek gericht was op het voorkomen van overlast van te verwachten sluipverkeer. Er is een verkeersveiligheidsplan voor de hele omgeving opgesteld, waaronder het instellen van de 30 km/u-zone in de [straat 4] . Er waren geen aanwijzingen dat in de [straat 4] verdergaande maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid nodig waren. Volgens het college zijn er in 2015 voor het laatst twee verkeersongelukken op de [straat 4] gebeurd. Eiser heeft betoogd dat onvoldoende onderzocht is of er niet meer ongelukken hebben plaatsgevonden, maar ook indien daarvan sprake zou zijn dan betreft het ongeregistreerde verkeersongevallen waarvan het college op voorhand heeft kunnen aannemen dat zij niet ernstig genoeg zijn om een extra verkeersmaatregel te moeten nemen. Eiser kan worden nagegeven dat het advies van de politie niet op één lijn gesteld kan worden met het advies van een verkeerskundige, maar in deze zaak heeft de politie – niet meer en niet minder – beoordeeld of de verkeersmaatregelen en de weginrichting voldoende in overeenstemming zijn met de van toepassing zijnde regelgeving zodat handhaving mogelijk is. Het college heeft toegezegd dat, indien blijkt dat in de [straat 4] alsnog een verkeersveiligheidsprobleem opkomt, onderzocht zal worden of meer extra maatregelen getroffen zullen worden.
4.2
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het niet opnemen van een wegversmalling in de [straat 4] in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat degene die zich daarop beroept aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat die uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Zie bijv. de uitspraak van de AbRS van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2444. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt weliswaar dat in het voortraject sprake was van een wegversmalling in de [straat 4] , maar niet blijkt van een toezegging door of namens het college dat het voorontwerp van de verkeerskundige aanpassingen rondom Hooipolder ongewijzigd zou worden vastgesteld. Het is niet ongebruikelijk dat zienswijzen van andere belanghebbenden leiden tot een wijziging van een voorgenomen besluit. In dit geval heeft de reactie van enkele bewoners van de [straat 4] geleid tot het weglaten van een wegversmalling in de [straat 4] , waarbij mede van belang is geacht dat dit geen negatieve invloed zou hebben op de beperking van de overlast van sluipverkeer ten tijde van de werkzaamheden aan de verbreding van de A27.
4.3
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid een verkeersbesluit heeft kunnen nemen waarbij in de [straat 4] niet is voorzien in een wegversmalling.
5. Het beroep van eiser zal daarom ongegrond verklaard worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 6 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Hindriks, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.