ECLI:NL:RBZWB:2023:86

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4344
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op grond van de Wet open overheid

In deze zaak hebben eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Het beroep betreft de niet tijdige beslissing op hun aanvraag van 11 juli 2022, zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft de zaak op 16 december 2022 behandeld, waarbij alleen [naam eiser 2] aanwezig was, terwijl verweerder niet op de zitting verscheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 13 juli 2022 door verweerder is ontvangen en dat verweerder uiterlijk op 10 augustus 2022 had moeten beslissen. Aangezien dit niet is gebeurd, hebben eisers verweerder op 12 augustus 2022 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder geen besluit heeft genomen op de aanvraag. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Tevens moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 6 januari 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 11 juli 2022 als bedoeld in artikel 4.1. van de Wet open overheid (Woo).
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [naam eiser 2] , bijgestaan door zijn dochter. Verweerder was niet aanwezig.

Overwegingen

Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Bij brief van 15 september 2022 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is verweerder verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is verweerder gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja tot welk bedrag.
Omdat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 15 september 2022, heeft de rechtbank verweerder bij aangetekende brief van 14 oktober 2022 een herinnering toegezonden en verweerder erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen.
Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder betreffende de onderhavige zaak geen enkele reactie ontvangen en verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de zitting van 16 december 2022.
Eisers hebben de aanvraag ingediend op 11 juli 2022. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het hen gaat om alle documenten die naar aanleiding van het contact van verweerder met de rechtbank in een eerdere procedure met zaaknummer 21/5578 [1] door verweerder intern zijn opgemaakt. In die zaak was een Wob-verzoek van 12 september 2021 aan de orde. In voornoemd contact heeft verweerder toegezegd dat er inmiddels op dit Wob-verzoek was beslist. Eiser is (nog altijd) niet met een besluit bekend.
De rechtbank stelt op basis van de door eisers overgelegde stukken vast dat de aanvraag van 11 juli 2022 op 13 juli 2022 door verweerder is ontvangen. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 4.4 van de Woo. Verweerder had dus uiterlijk op 10 augustus 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eisers hebben verweerder op 12 augustus 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen besluit op de aanvraag van 11 juli 2022 heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. De rechtbank ziet aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eisers meerdere procedures hebben lopen waarbij verweerder niet op tijd beslist, ook niet na eerdere uitspraken van deze rechtbank. Ook op brieven van de rechtbank met betrekking tot deze eisers volgt van verweerder geen enkele reactie. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er door deze gebleken weigerachtigheid van verweerder een sterkere prikkel nodig is. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 6 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Deze procedure heeft geleid tot de uitspraak, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBZWB:2022:3670.