In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 februari 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning in [plaats], vastgesteld op € 206.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde maximaal € 202.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 november 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde, waarbij gebruik is gemaakt van vergelijkingsmethoden en referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen gehandhaafd blijven.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer negen maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst ook proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende, die door de heffingsambtenaar en de Staat moet worden vergoed. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.