ECLI:NL:RBZWB:2023:8669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
02-256186-22, 02-333797-22, 02-157205-23 en 02-083992-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling door verdachte op perron van station te Bergen op Zoom

Op 6 oktober 2022 heeft de verdachte op het perron van het station te Bergen op Zoom een onbekende vrouw geduwd, waardoor deze van het perron op de treinrails viel. De rechtbank oordeelt dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de verdachte in een politieauto gespuugd, wat als onbruikbaar maken van het voertuig wordt gekwalificeerd. Ook heeft zij vernielingen gepleegd aan een woning en levensmiddelen gestolen. De rechtbank legt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij de forensische zorg. De zaak is behandeld op de zitting van 29 november 2023, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de verdachte is schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, het onbruikbaar maken van een politievoertuig, diefstal en vernieling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de impact van haar daden op het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-256186-22, 02-333797-22, 02-157205-23 en 02-083992-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
Parketnummer 02-256186-22dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel te mishandelen door haar van het perron van een station te duwen.
Parketnummer 02-333797-221 dat verdachte enkele goederen en een deurpost heeft vernield;
2 dat verdachte een politieauto onbruikbaar heeft gemaakt.
Parketnummer 02-157205-23dat verdachte enkele etenswaren heeft gestolen bij [brasserie] .
Parketnummer 02-083992-22dat verdachte een voordeur, buitenmuur en stoepje heeft beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Hij baseert zich daarbij met betrekking tot het primair tenlastegelegde onder parketnummer 02-256186-22 op de aangifte van [slachtoffer 1] , de verklaringen van getuigen bij de rechter-commissaris en processen-verbaal van bevindingen. Met betrekking tot feit 1 onder parketnummer 02-333797-22 op de aangifte van [slachtoffer 2] , het proces-verbaal van bevindingen, de foto’s van de vernielingen en de verklaring van verdachte ter zitting. Ten aanzien van feit 2 op de aangifte van [aangever 1] en de bekennende verklaring van verdachte. En tot slot ten aanzien van de feiten onder de parketnummers 02-157205-23 en 02-083998-22 op de aangiftes van [aangever 2] en [aangever 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten onder parketnummer 02-083992-22 en 02-157205-23 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, omdat verdachte die feiten heeft bekend. Met betrekking tot parketnummer 02-333797-23 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het spugen in het politievoertuig heeft bekend, maar dat het spugen op zich niet als een vernieling kan worden gezien. De verdediging is van mening dat verdachte daarom van dat feit moet worden vrijgesproken. Ook moet verdachte volgens de verdediging van de onder datzelfde parketnummer tenlastegelegde vernielingen worden vrijgesproken omdat niet duidelijk is welke goederen er precies zouden zijn vernield. Tot slot heeft de verdediging met betrekking tot parketnummer 02-256186-22 aangevoerd dat verdachte met haar hond op een onbezonnen manier is weggelopen van de trein en dat ze op dat moment veel stress had. Tijdens dat weglopen heeft zij van alles geroepen en is zij met haar schouder in aanraking gekomen met aangeefster. Hierdoor is aangeefster van het perron gevallen. De verdediging is van mening dat dat onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel omdat niet bewezen kan worden dat verdachte daartoe het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdediging heeft hierbij opgemerkt dat ook rekening moet worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-256186-22
Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat op 6 oktober 2022 aangeefster [slachtoffer 1] op het perron van het station te Bergen op Zoom stond en dat zij bezig was met haar tas. Op datzelfde moment ziet aangeefster verdachte aan komen lopen met haar hond en voelt ze dat ze door verdachte tegen haar schouder wordt geduwd, richting het spoor. Aangeefster is door die duw van het perron gevallen en op de treinrails terecht gekomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ze inderdaad iemand heeft geduwd. Volgens verdachte stonden er veel mensen op het perron en was ze op dat moment bijzonder gestrest, ook omdat een conducteur achter haar aan kwam. Ze wilde daarom snel weg van het perron en ze was ook gehaast omdat er iemand op haar stond te wachten. Verdachte heeft voorts verklaard dat ze door een groep mensen liep en dat ze zonder te stoppen is doorgelopen, zonder om te kijken naar degene die ze had geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte aangeefster heeft geduwd, terwijl aangeefster nietsvermoedend op een kwetsbare en gevaarlijke positie aan de rand van het perron stond. Het spoor ligt aanzienlijk lager dan het perron en een val van het perron op het spoor kan op zich al zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Het duwen van een persoon die aan de rand van het perron staat, is voldoende om tot het oordeel te komen dat daarmee bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat het slachtoffer van het perron zou vallen en daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Daar komt nog bij dat over dat spoor bij het perron voortdurend treinen aan komen rijden of met aanzienlijke snelheid voorbij komen rijden, wat die kans nog groter maakt. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte weliswaar verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, maar dat dit niet betekent dat verdachte door de bij haar geconstateerde psychische problematiek niet in staat zou moeten worden geacht om in te kunnen zien wat de consequenties van haar handelen zouden kunnen zijn.
Het primair tenlastegelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02-333797-22
Met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde vernielingen in [pension] is door [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Uit die aangifte blijkt dat in het pension een flink aantal goederen zijn vernield en dit blijkt ook uit de foto’s die zich in het dossier bevinden. Daarnaast wordt enkel in een proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat [naam 1] zou hebben gezegd dat verdachte alles in het pension had vernield. [naam 1] heeft hierover zelf echter geen verklaring af willen leggen en de rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld welke goederen precies door verdachte zouden zijn vernield, aan wie die vernielde goederen precies toebehoorden en of ook een ander goederen zou hebben vernield. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde vernielingen in [pension] .
Betreffende feit 2 heeft verdachte bekend dat zij, nadat zij op 22 december 2022 door de politie was aangehouden, meerdere keren in het politievoertuig heeft gespuugd. Uit de aangifte is gebleken dat dat dienstvoertuig voor een korte periode onbruikbaar was geraakt omdat dat voertuig moest worden gereinigd. Op grond van de geldende jurisprudentie komt de rechtbank tot het oordeel dat ook van onbruikbaar maken sprake is “als een voorwerp in een toestand wordt gebracht waardoor het voorwerp niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor het bestemd is. Daaraan hoeft niet af te doen dat de onbruikbaarmaking van beperkte duur is en herstel in het gebruik zonder noemenswaardige kosten of inspanningen mogelijk is” (ECLI:NL:HR:2017:26).
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Aangezien verdachte ten aanzien van de hierna te noemen feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank die feiten wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02-157205-22
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 november 2023;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] (pagina 4 van het proces-verbaal onder parketnummer 02-157205-22);
Parketnummer 02-083992-22
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 november 2023;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] (pagina 3 van het proces-verbaal onder parketnummer 02-083992-22).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-256186-221 primair:
op 6 oktober 2022 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] tegen de schouder heeft geduwd in de richting van de treinrails, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] van het perron op de treinrails is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 02-333797-222
op 22 december 2022 te Terneuzen opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig (gekentekend [kenteken] ), die aan Politie Zeeland-West-Brabant toebehoorde onbruikbaar heeft gemaakt;
Parketnummer 02-157205-23op 24 juni 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, een blik ansjovis en een zak chips en een fles Fanta en een pot augurken en een verpakking met brownie, die aan [brasserie] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 02-083992-22op 4 april 2022 te Colijnsplaat, gemeente Noord-Beveland, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en een buitenmuur en een stoepje, die aan [aangever 3] toebehoorden heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 149 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering worden geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie alleszins redelijk is, maar dat er ook wel ruimte is om die straf enigszins te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tijdelijk onbruikbaar maken van een dienstvoertuig van de politie door in dat voertuig te spugen, aan de diefstal van levensmiddelen bij [brasserie] , aan de beschadiging van een voordeur, een buitenmuur en een stoepje door daar een blik witte verf tegen aan te gooien en tot slot aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , door haar onverhoeds een duw te geven waardoor zij van het perron van het treinstation te Bergen op Zoom is gevallen.
Met name aan het laatste feit tilt de rechtbank bijzonder zwaar. [slachtoffer 1] staat die dag nietsvermoedend op het perron te wachten en wordt dan zonder enige aanleiding door verdachte van het perron geduwd. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen kan worden opgemaakt wat de impact van dit feit voor het slachtoffer is geweest en waardoor haar leven, zoals ze zelf beschrijft, drastisch is veranderd. Zij is het vertrouwen in de medemens verloren, heeft concentratieproblemen en heeft daardoor meerdere keren van school moeten wisselen. Verder beschrijft ze dat ze moeite heeft om nog te kunnen genieten van haar jeugd. De onbezonnen actie van verdachte is hier de oorzaak van geweest en de rechtbank zal dit bij de strafbepaling ook meenemen. Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het toch forse strafblad van verdachte en met de over haar uitgebrachte rapportages van de reclassering en de psycholoog.
Op 22 maart 2023 is door de psycholoog drs. [naam 2] gerapporteerd en uit dat rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken en van een stoornis in alcoholgebruik. Verdachte wordt door de deskundige in staat geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien, maar zij kan als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om haar wil overeenkomstig dat inzicht geheel in vrijheid te bepalen. Daarom adviseert de deskundige om het tenlastegelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De deskundige schat het gevaar op herhaling van agressief gedrag in als hoog. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en maakt die tot de hare.
Daarnaast adviseert de reclassering in het rapport van 15 november 2023 om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waarbij ook wordt verwezen naar het rapport van de psycholoog. Met verdachte zijn de mogelijkheden tot een klinische behandeling besproken, maar verdachte wil dit nog niet. De reclassering schat het risico op herhaling in als hoog. Daarom adviseert de reclassering, dit om verdachte te proberen te motiveren naar een klinische behandeling, om de navolgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • Meldplicht bij de reclassering;
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) door de Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank neemt dit advies van de reclassering over en komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat aan verdachte de straf moet worden opgelegd, zoals die door de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting is geëist, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering worden geadviseerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot zware mishandeling. Gelet op de door de deskundige en de reclassering ingeschatte hoge recidivekans, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.586,60 voor het feit met parketnummer 02-256186-22.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primaire feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De kosten voor de jas, laarzen en tas
Betreffende de kosten voor de jas, laarzen en tas tot een bedrag van € 1.385,= stelt de rechtbank vast dat die kosten door de verdediging worden betwist en heeft de rechtbank kunnen constateren dat door de benadeelde partij in de op de vordering gegeven toelichting onvoldoende onderbouwd wordt aangegeven in welke mate die goederen beschadigd waren en/of reparatie van die goederen (on)mogelijk zou zijn.
Met betrekking tot de stelling van de benadeelde partij dat die schoenen, tas en jas “besmet” zouden zijn, daarom door haar niet langer gewenst waren en uiteindelijk zouden zijn weggegooid, overweegt de rechtbank dat dit naar haar oordeel nog niet maakt dat die goederen dan volledig voor vergoeding in aanmerking komen. De ontstane schade is namelijk niet alleen het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde feit, maar is ook ontstaan door het weggooien van die goederen door de benadeelde partij zelf.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat bij gebreke van een nadere onderbouwing de hoogte van de schade niet kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De kosten voor de telefoon
Voor de beschadiging van een telefoon is een bedrag gevorderd van € 720,= en € 20,= voor onderzoekskosten. Uit de bij de vordering overgelegde factuur van Tele2 van 3 september 2021 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat die telefoon op het moment van het plegen van het feit een jaar oud was. Nu de bijbehorende lening van € 720,= inmiddels voor de helft was afgelost, schat de rechtbank deze schadepost op € 360,=.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de onderzoekskosten van de telefoon voor een bedrag van € 20,= is vast komen te staan dat de factuur van Kaba reparatie dateert van 20 november 2023, wat zou betekenen dat die telefoon pas ruim een jaar later is onderzocht. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat die kosten niet zijn gemaakt. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De reiskosten
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding voor gemaakte reiskosten van in totaal € 4.461,60. Deze kosten zijn berekend over een periode van meer dan een jaar, namelijk van 7-10-2022 tot 30-1-2023, van 30-1-2023 tot 17-9-2023 en van 18-9-2023 tot aan de zitting op 29-11-2023. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij een tijdlang niet met het openbaar vervoer heeft durven reizen en dat daardoor geleden schade ook moet worden vergoed. De rechtbank is – met inachtneming van de ernst van het feit - van oordeel dat er een causaal verband is aan te nemen tussen het handelen van verdachte en het door de benadeelde partij niet met het openbaar vervoer kunnen reizen gedurende een periode van in ieder geval drie maanden. Dit betekent dat de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten voor de periode van 7-10-22 tot 30-1-2023 voor vergoeding in aanmerking komen, wat neerkomt op een schadebedrag van € 495,=.
Verder onderzoek naar een causaal verband tussen het handelen van verdachte en de overige gevorderde reiskosten in de periode na die drie maanden levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.000,=.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Het totale schadebedrag
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 2.375,=, waarvan € 875,= materiële schade en € 1.500,= immateriële schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 6 oktober 2022.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert (namens [woningbouwvereniging] ) een schadevergoeding van € 4.773,44 voor feit 1 onder het parketnummer 02-333797-22.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-333797-22 tenlastegelegde feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-256186-22
feit 1 primair:Poging tot zware mishandeling;
Parketnummer 02-333797-22
feit 2Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
Parketnummer 02-157205-23
Diefstal;
Parketnummer 02-083992-22
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 149 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Emergis Verslavingsreclassering op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA te Middelburg en zich daarna zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 2.375,=, waarvan € 875,= aan materiële schade en € 1.500,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit parketnummer 02-256186-22), € 2.375,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat
bij niet betaling 33 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2023.