Op 9 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.904 had vastgesteld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en een herziene aangifte ingediend, waarin zij een reisaftrek openbaar vervoer van € 1.418 had opgevoerd. De inspecteur weigerde echter deze aftrek en handhaafde de aanslag.
Tijdens de zitting op 20 december 2022 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de brief van de inspecteur van 25 augustus 2021, waarin het verzoek van de belanghebbende werd afgewezen, ook als een uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vervolgens de aanslag beoordeeld en vastgesteld dat de inspecteur tijdens de beroepsprocedure een deel van de door de belanghebbende verzochte reisaftrek alsnog heeft verleend, wat leidde tot een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 33.715.
De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op een hogere reisaftrek dan het door de inspecteur berekende bedrag van € 186. De rechtbank heeft de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.