ECLI:NL:RBZWB:2023:8719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
BRE 21_3470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op IB-deel algemene heffingskorting en ouderenkorting voor buitenlandse belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van een in Duitsland woonachtige belastingplichtige tegen de aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 beoordeeld. De inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.033, zonder toepassing van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. De belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, waardoor zij geen recht heeft op de heffingskortingen. De rechtbank wijst het verzoek van de belanghebbende af om de aanslag te verlagen naar het bedrag van de voorlopige aanslag, omdat het niet aan de inspecteur is te wijten dat de aangifte niet correct was ingevuld. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB 2018 correct is opgelegd en dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst (inspecteur).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van inspecteur van 26 juli 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.033. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 38 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld en aangegeven dat zij geen mondelinge behandeling van haar beroep wenst.
1.3.
Inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. In het verweerschrift heeft de inspecteur verklaard dat hij akkoord gaat met een uitspraak zonder mondelinge behandeling.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt, het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op toepassing van het IB-deel van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont geheel 2018 in Duitsland.
4.1.
Met dagtekening 2 april 2019 heeft zij haar aangifte IB/PVV 2018 ingediend met de volgende elementen:
Inkomen uit AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkering uit Nederland
SVB
€ 10.343
ABP
€ 6.033
Zorg en Welzijn
€ 850
€ 17.226
4.2.
In deze aangifte heeft belanghebbende aangegeven dat zij voor de AOW en de Anw niet verplicht verzekerd was in Nederland, maar voor de Wlz en de Zorgverzekeringswet wel het gehele jaar in Nederland verplicht verzekerd was. Ook heeft zij aangegeven dat zij voldoet aan de voorwaarden om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. Het aangegeven inkomen van de SVB en Zorg en Welzijn (samen € 11.193), de Duitse Rente (€ 1.008) en het voordeel uit sparen en beleggen (€ 13) heeft belanghebbende vervolgens aangemerkt als niet in Nederland belast inkomen.
4.3.
Voorts heeft belanghebbende bij de specificatie van het in Nederland belaste inkomen en het wereldinkomen aangegeven dat het hierboven weergegeven inkomen (€ 17.226) wel in Nederland is belast. Als wereldinkomen heeft zij het Nederlandse inkomen (€ 17.226) en de Duitse Rente (€ 1.008) opgenomen. Op basis van die gegevens was 94% van het inkomen van belanghebbende in Nederland belast.
Zij heeft verzocht om uitbetaling van de algemene heffingskorting.
4.4.
Op 15 november 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB 2018 opgelegd. Deze voorlopige aanslag is opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.033, zijnde inkomsten uit vroegere dienstbetrekking (€ 17.226) minus elders belast inkomen (€ 11.193). In deze voorlopige aanslag is rekening gehouden met het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting (€ 552) en de ouderenkorting (€ 677). Tevens is aan belanghebbende € 12 belastingrente vergoed.
4.5.
De inspecteur heeft belanghebbende op 4 maart 2021 een brief gestuurd waarin hij aangeeft voornemens te zijn af te wijken van de ingediende aangifte. Omdat de inkomsten van de SVB en Zorg en Welzijn op basis van het Belastingverdrag met Duitsland [1] in Duitsland zijn belast en niet in Nederland, voldoet belanghebbende volgens de inspecteur niet aan de voorwaarden voor toepassing van de kwalificerende buitenlandse belastingplicht en heeft belanghebbende geen recht op toepassing van de heffingskortingen.
4.6.
Met dagtekening 18 mei 2021 heeft de inspecteur de aanslag IB 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.033. Er zijn geen heffingskortingen aan belanghebbende toegekend. Als gevolg van deze aanslag dient belanghebbende in totaal € 590 terug te betalen.
4.7.
Belanghebbende heeft op 2 augustus 2021 nogmaals een aangifte ingediend, waarin zij heeft vermeld dat zij niet voldoet aan de voorwaarden om kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te zijn. Zij heeft een inkomen uit Nederland aangegeven van in totaal € 17.226, waarvan in totaal € 11.193 niet in Nederland belast is of tegen een lager tarief.

Overwegingen

5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 2018 niet voldoet aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Belanghebbende is als ‘gewone’ buitenlandse belastingplichtige in Nederland inkomstenbelastingplichtig. Omdat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige heeft zij op basis van de wet geen recht op het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. [2] . Dit onderscheid tussen enerzijds binnenlandse belastingplichtigen en kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en anderzijds andere buitenlandse belastingplichtigen is in de parlementaire geschiedenis aan de orde geweest en betreft een bewuste keuze van de wetgever. [3] Het is niet onrechtmatig van de inspecteur om de heffingskortingen in de situatie van belanghebbende niet toe te kennen. [4]
5.1.
Belanghebbende verzoekt desalniettemin te oordelen dat de aanslag moet worden opgelegd conform de voorlopig aanslag IB/PVV 2018. Het is niet aan haar te wijten dat de aangifte IB/PVV over 2018 niet correct is ingevuld. De afhandeling van de aangifte IB/PVV 2017 heeft te lang geduurd waardoor belanghebbende ten tijde van het invullen van de aangifte IB/PVV 2018 niet op de hoogte was van de gewijzigde regels, aldus belanghebbende. De rechtbank wijst dit verzoek af. Dat belanghebbende niet op de hoogte was van de regels en om die reden haar aangifte niet juist heeft ingevuld, maakt niet dat die regels niet op haar van toepassing zijn.
5.2.
Dat de betreffende heffingskortingen in de voorlopige aanslag wel zijn toegekend maakt ook niet dat belanghebbende dan alsnog recht heeft op die heffingskortingen. De inspecteur heeft geen onderzoeksplicht bij de vaststelling van de voorlopige aanslag [5] . Anders dan belanghebbende stelt heeft de inspecteur ook geen plicht om de ingediende aangifte ambtshalve aan te passen voordat een voorlopige aanslag wordt opgelegd. Het lag op de weg van belanghebbende zelf om een gewijzigde aangifte in te dienen of meteen naar aanleiding van de onjuiste voorlopige aanslag te reageren, zodat nadelige gevolgen werden voorkomen / beperkt.
5.2.
De conclusie is dat de inspecteur de aanslag IB 2018 tot het juiste bedrag heeft opgelegd en dat hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding is tot vermindering van de aanslag.
Overige jaren
6. De rechtbank is enkel bevoegd om te oordelen over de in geschil zijnde aanslag. Zij is dus niet bevoegd om te oordelen over een jaarlijks terugkerende vermindering om de rechtsongelijkheid tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen te compenseren. Overigens merkt de rechtbank op dat ook voor andere jaren geldt dat die ongelijkheid door de wetgever bewust in de wet is opgenomen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 14 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.
2.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wet IB 2001.
3.Zie het overzicht gegeven door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4756, r.o. 4.4.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4756, r.o. 4.4.
5.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF299 en Hoge Raad 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2021:BP5336.