ECLI:NL:RBZWB:2023:8734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/2298
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en de hoogte van de handelsinkoopwaarde in een belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 11.626, welke door de rechtbank als terecht, maar te hoog werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verschuldigde Bpm op € 15.647 moet worden berekend, wat resulteert in een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 9.010. De rechtbank heeft de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 21.000, en in beschadigde staat op € 20.333. Belanghebbende had eerder een aangifte gedaan voor een Volkswagen Tiguan, waarbij de inspecteur de Bpm had vastgesteld op basis van een hertaxatie. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat correct was vastgesteld, en dat de datum van eerste ingebruikname van de auto bepalend is voor de Bpm. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en kent een proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 11.626.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil de hoogte van de bruto Bpm, de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde en of een waardevermindering wegens schade dan wel wegens een schadeverleden in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende heeft zijn stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en het zorgvuldigheidsbeginsel op zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar wel naar een te hoog bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 4 maart 2020 aangifte gedaan terzake van de registratie van een Volkswagen Tiguan 2.0 TSI 4Motion Highline met [VIN-nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 6.637.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatieverslag gevoegd van [b.v.] van 21 februari 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 17.000. De taxateur heeft een bedrag van € 9.000 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 8.000.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 18 maart 2020. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray op € 23.722. Hij heeft een schade geconstateerd van € 926 en daarvan 72%, te weten € 667 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 23.055.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 18.263. Met dagtekening 26 november 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 11.626.
3.4.
In beroep heeft belanghebbende een uitdraai overgelegd van Badvin, een database met rapporten over de geschiedenis van auto’s. Ten aanzien van de auto staan daarop de volgende gegevens vermeld:
“Owners Events
Owner #1
2016-11-29 — now (5 years)
(...)
2016-11-29
Michigan
Title issued or updated
5 years ago
Motor Vehicle Dept.
- First owner reported
300 mi
Flint, MI
- Titled or registered as personal lease vehicle
(…)
2016-11-28
Michigan
Registration issued or renewed
5 years ago
Motor Vehicle Dept.
- Titled or registered as personal lease vehicle
(…)
2016-11-22
Dealer Inventory
Vehicle offered for sale”

Motivering

Historische nieuwprijs
4. De afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs [1] plus de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (samen de historische nieuwprijs), verminderd met de taxatiewaarde (de handelsinkoopwaarde). [2]
4.1.
Onder de catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. [3] Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald. Onder de netto-catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting. [4]
4.2.
Tussen partijen is de hoogte van de (netto) catalogusprijs niet in geschil. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat gerekend moet worden met de historische bruto Bpm van de auto en verwijst daarvoor naar artikel 10, lid 2 van de Wet Bpm. De inspecteur stelt daartegenover dat vanwege het ontbreken van een Nederlandse catalogusprijs voor het bepalen van de afschrijving moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijs uit de gehanteerde koerslijst.
4.3.
Om het juiste afschrijvingspercentage te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto [5] . Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit logischerwijs mee dat de inspecteur ook de bruto Bpm terecht heeft gebaseerd op de referentieauto [6] . Dat de feitelijke CO2-uitstoot van onderhavige auto hoger is, en dientengevolge een hoger bedrag aan Bpm zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis voor de vaststelling van het afschrijvingspercentage [7] . Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur. De rechtbank gaat uit van de door de inspecteur gehanteerde historische nieuwprijs van € 55.572, die voor belanghebbende iets gunstiger is dan de door zijn taxateur gehanteerde koerslijst.
Bruto Bpm
4.4.
Belanghebbende stelt dat de auto voor het eerst op 29 november 2016 in de Verenigde Staten in gebruik is genomen zodat op grond van artikel 10b van de Wet Bpm het tarief van 2016 mag worden toegepast. De inspecteur stelt daar tegenover dat moet worden uitgegaan van de datum eerste toelating van 1 juli 2017 zoals vermeld op het Duitse kentekenbewijs zodat het tarief uit 2017 van toepassing is.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 10b van de Wet Bpm bepaalt dat voor een gebruikt motorrijtuig een tarief kan worden toegepast dat op dat moment geldt of heeft gegolden op enig tijdstip na twee maanden voor de eerste ingebruikneming.
4.6.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit moment doorgaans gelijk valt met de datum eerste toelating zoals vermeld op het kentekenbewijs. Echter, in dit geval heeft belanghebbende stukken overgelegd van de onderhavige auto, waarop de geschiedenis van de auto staat vermeld. Onder “owners events” staat bij “owner#1” een datum van 29 november 2016 vermeld (zie 3.4). De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de datum van eerste ingebruikname afwijkt van de datum eerste toelating zoals deze bij de RDW staat geregistreerd en dat in dit geval moet worden uitgegaan van de datum waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende hierop geen recht zou hebben, omdat artikel 110 van het VWEU in dit geval geen toepassing vindt, slaag niet. Belanghebbende doet immers een beroep op een artikel in de nationale wet en niet op het VWEU.
4.7.
De rechtbank zal daarom uitgaan van het tarief van 2016 en stelt de bruto Bpm vast op € 42.765.
Handelsinkoopwaarde
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op de inspecteur rust. De inspecteur heeft deze gebaseerd op een koerslijst van Xray waarbij hij is uitgegaan van een datum eerste toelating van 1 juli 2017. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen moet echter worden uitgegaan van een datum eerste ingebruikneming en datum eerste toelating van november 2016. Dit brengt met zich dat de inspecteur, door uit te gaan van een koerslijst uit 2017, de door hem bepleite handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.9.
Belanghebbende is ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde uitgegaan van een marktonderzoek en heeft daarbij een gemiddelde vraagprijs van vergelijkbare auto’s berekend. De rechtbank merkt op dat alle auto’s een bouwjaar van 2017 hebben en de taxateur zowel auto’s met een modeljaar 2015 als 2017 heeft meegenomen. Verder komt het gemiddelde van de vraagprijzen niet uit op de door de taxateur genoemde gemiddelde vraagprijs.
De vraagprijs is vervolgens verminderd met een zogenaamde handelsmarge. In het taxatieverslag staat vermeld dat in verband met de te hanteren handelsinkoopwaarde ongeveer 25% van de vraagprijs is afgetrokken. Belanghebbende heeft hier in zijn stukken, noch ter zitting, een nadere toelichting of onderbouwing van gegeven.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat ook niet kan worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zoals door belanghebbende bepleit.
4.10.
Nu beide partijen de door hen bepleite handelsinkoopwaarde niet aannemelijk hebben gemaakt stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat in goede justitie vast op € 21.000.
Waardevermindering wegens schade
4.11.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [8] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.13.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat – voor zover de taxateur van DRZ de schadecalculatie niet heeft gevolgd – sprake is van meer dan normale gebruiksschade als onder 4.12 bedoeld. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, het door belanghebbende bepleite hogere bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
4.14.
Meer specifiek overweegt de rechtbank het volgende over de stelling van belanghebbende dat een waardevermindering in aanmerking moet worden genomen in verband met aanpassingen die aan de auto moeten worden gedaan omdat deze afkomstig is uit de Verenigde Staten. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende is onderbouwd waarom daarmee in dit geval rekening gehouden zou moeten worden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de auto reeds was toegelaten op de weg in Duitsland en de inspecteur terecht heeft aangevoerd dat om die reden de auto al moet zijn aangepast aan de Europese markt.
Schadeverleden
4.15.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat rekening gehouden moet worden met een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto. De inspecteur stelt daar tegenover dat belanghebbende de waardevermindering wegens het schadeverleden niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.16.
De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in het onderhavige geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een schadeverleden heeft. De rechtbank neemt derhalve geen waardevermindering in aanmerking wegens een schadeverleden. Daarnaast acht de rechtbank de door belanghebbende overgelegde TMV-richtlijn te algemeen en bovendien is onduidelijk op welke onderliggende gegevens de forfaits zijn gebaseerd.
4.18.
De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 20.333 (€ 21.000 verminderd met de door DRZ vastgestelde waardevermindering van € 667).
Hoogte naheffingsaanslag
4.19.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 55.572 en een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 20.333 bedraagt de afschrijving 63,41%. De historische bruto Bpm bedraagt € 42.765 zodat de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 15.647 berekent. Belanghebbende heeft een bedrag van € 6.637 op aangifte voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 9.010.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 9.010.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank kent geen kostenvergoeding toe voor de bezwaarfase. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van belanghebbende om te zorgen dat de juiste datum eerste toelating wordt geregistreerd in het kentekenregister. Nu belanghebbende dat heeft nagelaten en pas in de beroepsfase stukken heeft overgelegd met betrekking tot de datum van eerste ingebruikneming van de auto, hetgeen heeft geleid tot een gegrond beroep, is geen sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en is voor een kostenvergoeding in de bezwaarfase geen aanleiding.
5.2.
De vergoeding van de kosten voor de beroepsfase is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 9.010;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm.
2.Artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm.
3.Artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm.
4.Artikel 9, vierde lid, van de Wet Bpm.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4.
6.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.2.
7.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.13.
8.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm.
9.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.