ECLI:NL:RBZWB:2023:8735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/2964
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en de toepassing van koerslijsten in belastingzaken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) had opgelegd. De rechtbank behandelt de zaak op 15 december 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig zijn. De inspecteur had de naheffingsaanslag verlaagd na het indienen van bezwaar, maar de rechtbank moet nu vaststellen of de aanslag terecht is opgelegd en of het bedrag correct is vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het bedrag te hoog is. De rechtbank onderzoekt de toepassing van de koerslijst van Eurotaxglass’s en de waardevermindering wegens schade aan de auto van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de koerslijst niet bruikbaar is vanwege de lange tijd tussen de aangifte en de koerslijst. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 60.461 en concludeert dat de verschuldigde Bpm op € 13.018 bedraagt, met een extra leeftijdskorting van € 901. Uiteindelijk vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot € 3.351.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en kent belanghebbende een proceskostenvergoeding toe van € 1.674. De inspecteur moet ook het griffierecht van € 365 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 3.497.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd naar € 3.413. Daarbij is aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 538.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of de koerslijst van Eurotaxglass’s kan worden toegepast en de hoogte van de waardevermindering wegens schade. Verder is in geschil of de herleidingsmethode kan worden toegepast. Belanghebbende heeft haar stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en het zorgvuldigheidsbeginsel, alsmede met betrekking tot de CO2-uitstoot en de gevolgen daarvan voor de historische nieuwprijs, op zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar wel naar een te hoog bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 18 januari 2021 aangifte gedaan terzake van de registratie van een BMW X5 xDrive 40i High Executive met [VIN-nummer] (de auto). Uit de aangifte volgt een te voldoen bedrag van € 9.418. Door belanghebbende is na de tenaamstelling aangifte gedaan naar een bedrag van € 8.766 en heeft dit bedrag aan Bpm betaald.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [b.v.] van 11 januari 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 62.479. De taxateur heeft een bedrag van € 18.739 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Dit bedrag bestaat uit 90% van een bedrag van € 17.488 aan herstelkosten en een bedrag van € 3.000 wegens “geen oordeel tellerstand RDW”. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 43.740.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 28 januari 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray op € 61.504. Hij heeft een schade geconstateerd van € 2.242 en daarvan 72%, te weten € 1.614, op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 59.890.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 12.263. Met dagtekening 31 december 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.497.
3.4.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. De inspecteur is in de bezwaarfase akkoord gegaan met een percentage voor de waardevermindering wegens schade van 90%. Uitgaande van de schade zoals door de hertaxateur van DRZ is geconstateerd bedraagt de waardevermindering dan € 2.018 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 59.486. De naheffingsaanslag is verminderd naar € 3.413. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 538.

Motivering

Koerslijst Eurotaxglass’s
4. Belanghebbende doet ter bepaling van de hoogte van de afschrijving een beroep op de koerslijst van Eurotaxglass’s. De inspecteur heeft toepassing van deze koerslijst betwist vanwege de datum.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de datum van de koerslijst 23 november 2021 is. De datum van het indienen van de aangifte is 18 januari 2021. De rechtbank is van oordeel dat een tijdsbestek van tien maanden tussen het doen van aangifte en de uitdraai van de koerslijst te lang is om deze koerslijst bruikbaar te achten. De rechtbank acht de stelling van belanghebbende niet aannemelijk dat de waarde van de auto op basis van deze koerslijst hetzelfde is als een koerslijst van eerdere datum, omdat de data zo zijn ingevoerd dat in de koerslijst ervan wordt uitgegaan dat de auto – net als op het moment van registratie – zeven maanden oud is. De leeftijd van de auto alleen bepaalt niet de waarde. Ook andere factoren spelen een rol en de verschillen daarin zijn hiermee niet ondervangen. De rechtbank verwerpt daarom de stelling van belanghebbende dat op deze koerslijst een beroep kan worden gedaan.
4.2.
Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil, zo hebben zij ter zitting verklaard, dat met betrekking tot de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat kan worden uitgaan van de koerslijst van Xray zoals die door belanghebbende bij de aangifte is overgelegd. De rechtbank zal daarom uitgaan van een historische nieuwprijs van € 123.384 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 62.479.
Waardevermindering wegens schade
4.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.5.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat – voor zover de taxateur van DRZ de schadecalculatie niet heeft gevolgd – sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.4 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen.
4.6.
Met betrekking tot de in het taxatierapport van belanghebbende opgenomen waardevermindering wegens “geen oordeel tellerstand RDW” overweegt de rechtbank dat het ontbreken van een kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor kan zijn, temeer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De last om aannemelijk te maken dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. Belanghebbende heeft dan ook ten onrechte een correctie van € 3.000 toegepast.
4.7.
De rechtbank gaat daarom uit van een waardevermindering wegens schade zoals door de inspecteur in de uitspraak op bezwaar is vastgesteld en stelt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 60.461 (€ 62.479 -/- € 2.018).
Herleidingsmethode
4.8.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022. [2]
Hoogte naheffingsaanslag
4.9.
Uitgaande van de hiervoor vermelde historische nieuwprijs van € 123.384 en een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 60.461 bedraagt de afschrijving 51%. De historische bruto Bpm bedraagt € 26.569 zodat de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 13.018 berekent. De rechtbank leidt uit de stukken af dat tussen partijen niet in geschil is dat een extra leeftijdskorting van drie maanden kan worden toegepast. De rechtbank berekent deze extra leeftijdskorting op afgerond € 901. Belanghebbende heeft een bedrag van € 8.766 op aangifte voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 3.351.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.351.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskosten bedragen daarmee € 1.674. In de uitspraak op bezwaar is reeds een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, welke niet in geschil is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.351;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.