ECLI:NL:RBZWB:2023:8737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/2299
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de toepassing van taxatiemethoden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.572, met een belastingrentebeschikking van € 17. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank heeft op 3 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Er was onduidelijkheid over de waardevermindering van de auto door schade, de herleidingsmethode en de toepassing van de koerslijst van Eurotaxglass’s. Belanghebbende trok zijn stelling over de onafhankelijkheid van de hertaxateur in, terwijl de inspecteur zijn stelling over essentiële gebreken aan de auto introk. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het bedrag te hoog is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de handelsinkoopwaarde van de auto, rekening houdend met de koerslijst van Eurotaxglass’s, € 35.999 bedraagt. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verlaagd naar € 2.453 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 2.572. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 17 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen, of de herleidingsmethode kan worden toegepast en of belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst van Eurotaxglass’s. Belanghebbende heeft zijn stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en het zorgvuldigheidsbeginsel op zitting ingetrokken. De inspecteur heeft op de zitting zijn stelling ingetrokken dat als belanghebbende wordt gevolgd in de gestelde schade, aan de auto essentiële gebreken kleven.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar wel naar een te hoog bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 18 juni 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz type GLC-klasse Coupé 250 4matic Ambition met [VIN-nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 3.214.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatieverslag gevoegd van [bedrijf] van 11 juni 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 35.352. De taxateur heeft een bedrag van € 15.619,19 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 19.732,81.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 27 juni 2019. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray op € 36.524. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 5.786. Met dagtekening 10 december 2021 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.572 aan verschuldigde Bpm vermeerderd met € 17 aan belastingrente.

Motivering

4. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat zijn aangifte moet worden gevolgd waarbij de taxatiemethode is toegepast en waarbij de handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray, te verminderen met de door zijn taxateur vastgestelde schade. Subsidiair stelt hij dat de herleidingsmethode moet worden toegepast en meer subsidiair beroept hij zich op de koerslijst van Eurotaxglass’s van de inspecteur, waarbij een correctie dealer- en marktsituatie van 15% in aanmerking moet worden genomen.
Waardevermindering wegens schade
4.1.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door hem gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.3.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.2 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. De rechtbank acht verder niet aannemelijk geworden dat de originele velgen ontbreken, zoals belanghebbende ter zitting heeft gesteld. De inspecteur heeft dan ook terecht geen rekening gehouden met een bedrag aan schade. Het primaire standpunt van belanghebbende slaagt niet.
Herleidingsmethode
4.4.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022. [2]
Koerslijst Eurotaxglass’s
4.5.
Belanghebbende beroept zich meer subsidiair op de koerslijst van Eurotaxglass’s van de inspecteur, te verminderen met de correctie dealer- en marktsituatie ter grootte van 15%. De inspecteur heeft daar tegenover gesteld dat op deze correctie geen beroep kan gedaan. Partijen zijn het niet eens over de uitleg van het standpunt van de kennisgroep van de Belastingdienst hierover en of belanghebbende met een beroep op dit beleid de koerslijst inclusief de correctie dealer- en marktsituatie mag toepassen. [3]
4.6.
De rechtbank leidt uit het standpunt van de kennisgroep af dat, indien de aangifte is ingediend vóór 4 oktober 2021 zoals in dit geval, het is toegestaan tijdens de beroepsfase de afschrijvingsmethode te wijzigen van taxatie naar koerslijst. Indien er een historische uitdraai van de koerslijst Eurotaxglass’s aanwezig is, mag deze alsnog worden gebruikt omdat een nieuwe fysieke opname in dat geval niet nodig is. Verder leidt de rechtbank uit het standpunt van de kennisgroep af dat in dat geval ook de zogenaamde schuifjes mogen worden gebruikt, ook als in de betreffende uitdraai van de koerslijst daar geen rekening mee is gehouden. Wel moet het taxatierapport in dat geval worden losgelaten en kan er geen extra waardevermindering wegens schade in aanmerking worden genomen.
4.7.
Gelet op de hiervoor gegeven uitleg van het kennisgroepstandpunt is de rechtbank van oordeel dat, nu het primaire en subsidiaire standpunt van belanghebbende wordt verworpen, belanghebbende een beroep mag doen op de koerslijst van Eurotaxglass’s die tot de gedingstukken behoort met toepassing van de correctie markt- en dealersituatie. Rekening houdend met de correctie markt- en dealersituatie stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde vast op € 35.999.
Historische nieuwprijs
4.8.
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift bepleit dat in het meer subsidiaire standpunt moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 94.074, rekening houdend met de CO2-uitstoot van de auto zelf in plaats van het referentievoertuig. Op zitting heeft belanghebbende een beroep gedaan op de historische nieuwprijs vermeld in de koerslijst van Eurotaxglass’s. Voor het geval belanghebbende daarmee niet heeft bedoeld haar eerdere standpunt prijs te geven, overweegt de rechtbank als volgt.
4.9.
Als geen Nederlandse catalogusprijs bekend is, wordt deze door vergelijking bepaald. Om vervolgens het juiste afschrijvingspercentage te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto [4] . Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit logischerwijs mee dat de inspecteur ook de bruto Bpm terecht heeft gebaseerd op de referentieauto [5] . Dat de feitelijke CO2-uitstoot van onderhavige auto hoger is, en dientengevolge een hoger bedrag aan Bpm zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis voor de vaststelling van het afschrijvingspercentage [6] . De rechtbank gaat daarom uit van de historische nieuwprijs van € 91.534, zoals deze vermeld staat in de koerslijst.
Hoogte naheffingsaanslag
4.10.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 91.534, zoals vermeld op de betreffende koerslijst van Eurotaxglass’s, en een handelsinkoopwaarde € 35.999 bedraagt de afschrijving 60,68%. De historische bruto Bpm bedraagt € 14.415 zodat de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 5.667 berekent. De rechtbank leidt uit de stukken af dat tussen partijen niet in geschil is dat geen extra leeftijdskorting van toepassing is. Belanghebbende heeft een bedrag van € 3.214 op aangifte voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 2.453.
Hoogte belastingrentebeschikking
4.11.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de belastingrentebeschikking. De rechtbank zal de beschikking verminderen overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar, vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.453 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten, zoals door belanghebbende ter zitting verzocht. Nog daargelaten of sprake is van vergaand onzorgvuldig of tegen beter weten handelen, heeft de gemachtigde naar het oordeel van de rechtbank geen extra werkzaamheden verricht zodat ook geen extra kosten zijn gemaakt met betrekking tot het standpunt dat heeft geleid tot dit gegronde beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.453;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
3.KG:013:2023:5 Toepassing schuifjes EurotaxGlass’s bij wijzigen afschrijvingsmethode.
4.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4.
5.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.2.
6.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.13.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.