Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 mei 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17 tot en met 19 zijdens [eiseres in conventie] ,
- de akte wijziging eis, tevens houdende overlegging producties 9 tot en met 16 van
- de op voorhand toegezonden productie 20 zijdens [eiseres in conventie] ,
- de op voorhand toegezonden producties 17 tot en met 32 zijdens [gedaagde in conventie] ,
- de op voorhand toegezonden producties 33 en 34 zijdens [gedaagde in conventie] ,
- de mondelinge behandeling van 31 augustus 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt die in het procesdossier zijn opgenomen,
- de spreekaantekeningen zijdens [gedaagde in conventie] ,
- de voortzetting van de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt die in het procesdossier zijn opgenomen.
vonnis van 12 februari 2020(productie 1 bij dagvaarding) heeft de kantonrechter van deze rechtbank voor recht verklaard dat [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie] uitsluitend de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water mag doorbelasten en dat [eiseres in conventie] gehouden is om aan [gedaagde in conventie] jaarlijks een deugdelijke specificatie van deze werkelijke kosten te verstrekken, voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s), een toelichting daarop en voorzien van de onderliggende bescheiden, zoals de betreffende facturen van leveranciers. Voorts is [eiseres in conventie] veroordeeld om binnen een maand na dagtekening van het vonnis de specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water over de periode van 2009 tot en met 2018 aan [gedaagde in conventie] te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag(deel) met een maximum van € 5.000,-. In deze procedure waren uitsluitend [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] partij.
kort geding vonnis van 24 juli 2020(productie 2 bij dagvaarding) de bij vonnis van 12 februari 2020 opgelegde dwangsom aangevuld in die zin dat de daarin vermelde dwangsom met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis wordt verhoogd tot € 100,- voor iedere dag dat [eiseres in conventie] niet aan de in dat vonnis uitgesproken veroordeling voldoet tot het verstrekken van deugdelijke specificaties van werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water in de periode 2009 tot en met 2018 aan [gedaagde in conventie] , zulks tot een maximum van € 25.000,-. Daarnaast is [eiseres in conventie] bevolen om binnen twee weken na betekening conform de verklaring voor recht, zoals neergelegd in het vonnis van 12 februari 2020, aan [gedaagde in conventie] deugdelijke specificaties (voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s), een toelichting daarop en onderliggende bescheiden zoals facturen van leveranciers) van de werkelijke kosten aan water en elektra voor het jaar 2019 te verstrekken, zulks op verbeurte van een (nieuwe) dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat niet aan het bevel wordt voldaan met een maximum van € 25.000,-. Deze kort geding procedure was door [gedaagde in conventie] én haar man aangespannen tegen [eiseres in conventie] .
executiegeschilgestart waarbij onder andere is gevorderd [gedaagde in conventie] en haar man te bevelen niet over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de vonnissen van 12 februari 2020 en 24 juli 2020. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij
vonnis van 22 december 2020(productie 5 bij dagvaarding) geoordeeld dat [eiseres in conventie] niet conform de aan haar gegeven veroordelingen over de jaren 2009-2018 en 2019 alle relevante informatie aan [gedaagde in conventie] heeft verstrekt zodat de dwangsommen zijn verbeurd en de gevorderde voorziening is afgewezen.
arrest van 6 december 2022heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna Hof Den Bosch), voor zover relevant, als volgt geoordeeld (productie 3 bij dagvaarding):