ECLI:NL:RBZWB:2023:8753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/02/406782 / HA ZA 23-99 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen recreatiepark en bewoner over terugbetaling van dwangsommen en doorberekening van kosten

In deze zaak, uitgesproken op 13 december 2023 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, betreft het een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres in conventie) en een bewoner van een recreatiepark (hierna: gedaagde in conventie) over de terugbetaling van dwangsommen en de doorberekening van kosten. De eiseres vordert in conventie de terugbetaling van in totaal € 30.000 aan onverschuldigd betaalde dwangsommen over de periode 2009-2018, alsook bedragen voor de periode 2019. De rechtbank oordeelt dat de dwangsommen over de periode 2009-2018 onverschuldigd zijn betaald, omdat de hoofdveroordeling in het bodemvonnis van 12 februari 2020 door het Hof Den Bosch is vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat de eiseres recht heeft op terugbetaling van deze dwangsommen, die door de gedaagde zijn betaald. De rechtbank wijst de vordering tot terugbetaling van de verhoogde dwangsommen van € 25.000 af, omdat de gedaagde niet gehouden is deze te restitueren. De rechtbank oordeelt verder dat de gedaagde niet in gebreke is gebleven met betrekking tot de verstrekking van specificaties over de kosten van water en elektra voor het jaar 2019, waardoor de vordering van de eiseres op dit punt wordt afgewezen. In reconventie vordert de gedaagde onder andere een verbod op negatieve uitlatingen en een verklaring voor recht dat de parklasten niet rechtsgeldig zijn verhoogd. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagde af, met uitzondering van de verklaring dat de parklasten niet rechtsgeldig zijn verhoogd. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/406782 / HA ZA 23-99
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in conventie] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.G. Pennings te Eindhoven,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.G.J.M. Onderdonck te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 mei 2023 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 17 tot en met 19 zijdens [eiseres in conventie] ,
  • de akte wijziging eis, tevens houdende overlegging producties 9 tot en met 16 van
3 augustus 2023 zijdens [gedaagde in conventie] ,
  • de op voorhand toegezonden productie 20 zijdens [eiseres in conventie] ,
  • de op voorhand toegezonden producties 17 tot en met 32 zijdens [gedaagde in conventie] ,
  • de op voorhand toegezonden producties 33 en 34 zijdens [gedaagde in conventie] ,
  • de mondelinge behandeling van 31 augustus 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt die in het procesdossier zijn opgenomen,
  • de spreekaantekeningen zijdens [gedaagde in conventie] ,
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt die in het procesdossier zijn opgenomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres in conventie] is exploitant/beheerder van [recreatiepark] in [vestigingsplaats] . [gedaagde in conventie] is samen met haar echtgenoot eigenaar van een recreatiewoning op dit park.
2.2.
Partijen zijn de afgelopen jaren verwikkeld geweest in een aantal gerechtelijke procedures over de kosten die [eiseres in conventie] aan bewoners van het park in rekening mag brengen.
2.3.
Bij
vonnis van 12 februari 2020(productie 1 bij dagvaarding) heeft de kantonrechter van deze rechtbank voor recht verklaard dat [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie] uitsluitend de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water mag doorbelasten en dat [eiseres in conventie] gehouden is om aan [gedaagde in conventie] jaarlijks een deugdelijke specificatie van deze werkelijke kosten te verstrekken, voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s), een toelichting daarop en voorzien van de onderliggende bescheiden, zoals de betreffende facturen van leveranciers. Voorts is [eiseres in conventie] veroordeeld om binnen een maand na dagtekening van het vonnis de specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water over de periode van 2009 tot en met 2018 aan [gedaagde in conventie] te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag(deel) met een maximum van € 5.000,-. In deze procedure waren uitsluitend [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] partij.
2.4.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij
kort geding vonnis van 24 juli 2020(productie 2 bij dagvaarding) de bij vonnis van 12 februari 2020 opgelegde dwangsom aangevuld in die zin dat de daarin vermelde dwangsom met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis wordt verhoogd tot € 100,- voor iedere dag dat [eiseres in conventie] niet aan de in dat vonnis uitgesproken veroordeling voldoet tot het verstrekken van deugdelijke specificaties van werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water in de periode 2009 tot en met 2018 aan [gedaagde in conventie] , zulks tot een maximum van € 25.000,-. Daarnaast is [eiseres in conventie] bevolen om binnen twee weken na betekening conform de verklaring voor recht, zoals neergelegd in het vonnis van 12 februari 2020, aan [gedaagde in conventie] deugdelijke specificaties (voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s), een toelichting daarop en onderliggende bescheiden zoals facturen van leveranciers) van de werkelijke kosten aan water en elektra voor het jaar 2019 te verstrekken, zulks op verbeurte van een (nieuwe) dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat niet aan het bevel wordt voldaan met een maximum van € 25.000,-. Deze kort geding procedure was door [gedaagde in conventie] én haar man aangespannen tegen [eiseres in conventie] .
2.5.
[eiseres in conventie] is vervolgens een
executiegeschilgestart waarbij onder andere is gevorderd [gedaagde in conventie] en haar man te bevelen niet over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de vonnissen van 12 februari 2020 en 24 juli 2020. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij
vonnis van 22 december 2020(productie 5 bij dagvaarding) geoordeeld dat [eiseres in conventie] niet conform de aan haar gegeven veroordelingen over de jaren 2009-2018 en 2019 alle relevante informatie aan [gedaagde in conventie] heeft verstrekt zodat de dwangsommen zijn verbeurd en de gevorderde voorziening is afgewezen.
2.6.
[eiseres in conventie] heeft over de periode 2009 tot en met 2018 in totaal € 30.000,- en voor de periode 2019 in totaal € 25.000,- aan dwangsommen verbeurd.
2.7.
Het bodemvonnis van 12 februari 2020 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde in conventie] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. [eiseres in conventie] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij
arrest van 6 december 2022heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna Hof Den Bosch), voor zover relevant, als volgt geoordeeld (productie 3 bij dagvaarding):
“(…) 6.15.2. [eiseres in conventie] is met grief V in incidenteel hoger beroep opgekomen tegen deze veroordeling. In de toelichting op de grief voert zij naar de kern genomen aan dat [gedaagde in conventie] geen gerechtvaardigd belang heeft bij deze veroordeling, dat het voor [eiseres in conventie] niet mogelijk is om aan de veroordeling te voldoen en dat de veroordeling heeft geleid tot kortgedingprocedures op basis waarvan [eiseres in conventie] inmiddels een buitensporig bedrag van € 55.000,-- aan dwangsommen heeft moeten voldoen.
6.15.3.
Naar het oordeel van het hof is deze grief terecht voorgedragen. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat [eiseres in conventie] in de eerder tussen partijen gevoerde procedure € 9.166,77 heeft gevorderd aan achterstallige betalingen over de periode vanaf 2010/2011 tot 2016. Deze vordering is door dit hof afgewezen bij arrest van 26 juli 2018 omdat [eiseres in conventie] de vordering onvoldoende had onderbouwd. [gedaagde in conventie] heeft het genoemde bedrag niet aan [eiseres in conventie] betaald, althans nadat [gedaagde in conventie] het bedrag op grond van het in die procedure bestreden vonnis aan [eiseres in conventie] had betaald, heeft [eiseres in conventie] het op grond van het arrest van 26 juli 2018 aan [gedaagde in conventie] terugbetaald. [eiseres in conventie] heeft inmiddels uitdrukkelijk afstand gedaan van eventueel nog openstaande vorderingen van haar op [gedaagde in conventie] over de periode tot en met 2016. In zoverre heeft [gedaagde in conventie] geen belang bij verstrekking van gegevens over de jaren 2011 tot en met 2016.
6.15.4.
Daar komt bij dat [eiseres in conventie] heeft gesteld dat zij, mede gelet op de wettelijke bewaartermijn van 7 jaar, niet in staat is om te voldoen aan de veroordeling voor zover het de jaren vóór 2013 betreft. [eiseres in conventie] heeft mede toegelicht dat haar nieuwe bestuur, dat in 2017 is aangetreden, in zoverre werd geconfronteerd met “erfenissen uit het verleden” waar zij geen invloed op heeft gehad. Naar het oordeel van het hof heeft [gedaagde in conventie] dit onvoldoende betwist. De onmogelijkheid van [eiseres in conventie] om op juiste wijze aan de veroordeling te voldoen, vormt een belangrijke contra-indicatie voor het opleggen van een dergelijke veroordeling versterkt door een dwangsom.
(…)
6.15.6.
Het hof concludeert dat [gedaagde in conventie] onvoldoende belang heeft aangetoond bij de gevorderde veroordeling tot het verstrekken van gegevens over de periode ingaande 2009, en dat [eiseres in conventie] die vordering in zodanige mate heeft bestreden dat zij in dit geding niet toewijsbaar is. (…)
6.15.7.
Het hof ziet in het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, aanleiding om grief V in incidenteel hoger beroep gegrond te achten. Het hof zal het beroepen vonnis daarom vernietigen, voor zover het de op straffe van een dwangsom uitgesproken veroordeling betreft om aan [gedaagde in conventie] de in het vonnis bedoelde specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water over de periode 2009 tot en met 2018 te verstrekken.
(…)
7 De uitspraak
(…)
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 7408628 en rolnummer CV EXPL 18-5530 gewezen vonnis van 12 februari 2020 voor zover het betreft:
- (…)
- de veroordeling van [eiseres in conventie] in reconventie om aan [gedaagde in conventie] de in het vonnis bedoelde specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water aan [gedaagde in conventie] over de periode 2009 tot en met 2018 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(…)”
2.8.
Na het arrest heeft [eiseres in conventie] gecorrigeerde parklastenfacturen aan [gedaagde in conventie] verstuurd over de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 die [gedaagde in conventie] betaald heeft.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres in conventie] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie] ten aanzien van de periode 2009 - 2018 veroordeelt tot terugbetaling van € 30.000,- aan onverschuldigd betaalde dwangsommen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment dat de dwangsommen door de deurwaarder zijn geïncasseerd/aan hem zijn betaald, te vermeerderen met € 1.478,26 aan executiekosten en te verminderen met de betaling door [gedaagde in conventie] op 31 januari 2023 van € 5.000,
II. [gedaagde in conventie] ten aanzien van de periode 2019 veroordeelt tot terugbetaling van primair € 15.000,- en subsidiair € 10.800,- aan onverschuldigd betaalde dwangsommen dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment dat de dwangsommen door de deurwaarder zijn geïncasseerd/aan hem zijn betaald en te vermeerderen met de daarover betaalde deurwaarderskosten,
III. [gedaagde in conventie] veroordeelt tot betaling van € 1.482,25 aan incassokosten,
IV. [gedaagde in conventie] veroordeelt tot vergoeding van de kosten van de conservatoire beslagen,
V. [gedaagde in conventie] veroordeelt in de proceskosten en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eiser in reconventie] vordert – samengevat na eiswijziging van 3 augustus 2023 – in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerster in reconventie] verbiedt om, op straffe van een dwangsom, zich op onjuiste en/of negatieve wijze uit te laten over [eiser in reconventie] ,
II. voor recht verklaart dat de parklasten met ingang van 2023 niet rechtsgeldig verhoogd zijn tot het bij [factuurnummer] bepaalde bedrag van € 1.875,50,
III. voor recht verklaart dat de wijze waarop [verweerster in reconventie] probeert om de parklastenverhoging door te voeren kwalificeert als een oneerlijke handelspraktijk,
IV. [verweerster in reconventie] beveelt om [factuurnummer] te crediteren,
V. [verweerster in reconventie] beveelt om binnen 2 weken conform de verklaring van recht uit het vonnis van 12 februari 2020 aan [eiser in reconventie] te verstrekken:
a) deugdelijke specificaties van de werkelijke kosten voor de jaren 2019 tot en met 2022 van water en elektra, voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s), een toelichting daarop en onderliggende bescheiden zoals facturen van leveranciers en de hoeveelheid en oorsprong van opgewekte kWh’s, steeds op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elk jaar afzonderlijk,
b) onder de voorwaarde dat dit vonnis pas na eind 2023 gewezen wordt, deugdelijke specificaties van de werkelijke kosten voor het jaar 2023 van water en elektra, voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s), een toelichting daarop en onderliggende bescheiden zoals facturen van leveranciers en de hoeveelheid en oorsprong van opgewekte kWh’s, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag,
VI. [verweerster in reconventie] beveelt om binnen twee weken een deugdelijk en met stukken onderbouwde eindafrekening over de jaren 2018 tot en met 2022 te verstrekken op straffe van een dwangsom,
VII. [verweerster in reconventie] veroordeelt om, indien blijkt dat [eiser in reconventie] te veel heeft betaald, het teveel betaalde terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente,
VIII. [verweerster in reconventie] veroordeelt (voorwaardelijk voor het geval het beroep op verrekening in conventie niet volledig doel treft) om € 3.024,06 aan [eiser in reconventie] te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 april 2023,
IX. [verweerster in reconventie] veroordeelt om binnen 21 dagen schriftelijk rekening en verantwoording af te leggen t.a.v.:
a) de jaarlijks door haar ontvangen gelden die geoormerkt zijn geweest als investeringen en/of reserveringen en/of een combinatie van die twee woorden voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2022, althans een door de rechtbank te bepalen aantal jaren,
b) de wijze waarop deze ontvangen gelden gereserveerd en/of uitgegeven zijn en indien uitgegeven aan welke bestemming deze ten goede zijn gekomen voor de jaren 2015 t/m 2022, althans een door de rechtbank te bepalen aantal jaren,
zulks door duidelijk en ondubbelzinnig met bescheiden onderbouwd inzicht te verschaffen en verstrekken in inkomende en uitgaande geldstromen alsook gereserveerde posities die betrekking hebben op deze posten, op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag,
X. voor recht verklaart dat [verweerster in reconventie] onrechtmatig gehandeld heeft door een inbreuk te maken op de mate van levensvreugde en levenskwaliteit van [eiser in reconventie] ,
XI. [verweerster in reconventie] op straffe van een dwangsom veroordeelt om alle thans aanwezig zijnde bestanden m.b.t. de slagboomgegevens aan [eiser in reconventie] te verstrekken en alle gegevens, behoudens die van de laatste 7 dagen, te verwijderen,
XII. verzoekt de rechtbank om een deskundige aan te wijzen die het slagboomsysteem zal onderzoeken op correcte werking,
XIII. voor recht verklaart dat [verweerster in reconventie] met haar handelswijze wanprestatie heeft gepleegd t.a.v. haar goederenrechtelijk/notarieel vastgelegde verplichting om zich bij de exploitatie te onthouden van handelingen die inbreuk (kunnen) maken of sfeer van het recreatiepark,
XIV. [verweerster in reconventie] veroordeelt om gelegde beslagen op te heffen,
XV. [verweerster in reconventie] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
[verweerster in reconventie] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Dwangsommen periode 2009 – 2018
4.1.
[eiseres in conventie] stelt dat [gedaagde in conventie] gehouden is tot terugbetaling van in totaal € 30.000,00 aan verbeurde dwangsommen over de periode 2009 – 2018. Nu het hof Den Bosch de veroordeling (uit het bodemvonnis van 12 februari 2020) tot het verstrekken van specificaties over die periode vernietigd heeft, zijn de dwangsommen tot € 5.000,00 op grond van dat bodemvonnis onverschuldigd betaald. Dat is ook door [gedaagde in conventie] erkend en zij heeft dit bedrag reeds terugbetaald. Nu in het kort geding vonnis van 24 juli 2020 de dwangsom voor de hoofdveroordeling uit het bodemvonnis van 12 februari 2020 met betrekking tot de periode 2009 – 2018 is verhoogd, heeft dat tot gevolg dat met de vernietiging van die hoofdveroordeling ook de over die periode verbeurde (verhoogde)
Dwangsommen ten bedrage van € 25.000,- onverschuldigd zijn betaald. Ook de grondslag voor die (bij kort geding van 24 juli 2020 verhoogde) dwangsommen is immers met het arrest van het Hof Den Bosch komen te vervallen, aldus [eiseres in conventie] .
4.2.
[gedaagde in conventie] erkent dat de oorspronkelijke dwangsommen ad € 5.000,00 met het arrest van het Hof Den Bosch onverschuldigd betaald zijn. Dit bedrag is op 1 februari 2023 reeds terugbetaald. [gedaagde in conventie] betwist dat zij gehouden is om ook de (bij kort geding vonnis van 24 juli 2020) verhoogde dwangsommen terug te betalen. Het vonnis in de bodemprocedure en de kort geding procedure zijn namelijk twee afzonderlijke titels. De vernietiging van de titel in de bodemprocedure betekent nog niet dat ook de titel in het kort geding is vernietigd. Tegen de bij kort geding vonnis van 24 juli 2020 uitgesproken veroordeling om de dwangsommen te verhogen, heeft [eiseres in conventie] geen hoger beroep ingesteld. Daarom is die titel niet vernietigd en dat kan ook niet meer. Nu de titel onaangetast is gebleven, is er geen gehoudenheid tot terugbetaling van de € 25.000 verbeurde verhoogde dwangsommen. Ook als het kort geding vonnis als aanvulling op het bodemvonnis moet worden beschouwd, geldt dat die aanvulling nooit is vernietigd door het Hof Den Bosch. Bovendien is van belang dat het kort geding vonnis waarbij de dwangsom is verhoogd, is gewezen tussen [gedaagde in conventie] en haar echtgenoot enerzijds en [eiseres in conventie] anderzijds. Het hof Den Bosch heeft een deel van het bodemvonnis vernietigd dat gewezen was tussen slechts [gedaagde in conventie] en [eiseres in conventie] . De echtgenoot van [gedaagde in conventie] was daarbij geen partij. Nu de echtgenoot van [gedaagde in conventie] ook in de onderhavige zaak niet is betrokken, kan de vordering van [eiseres in conventie] ook om die reden niet worden toegewezen, aldus [gedaagde in conventie] .
4.3.
Een dwangsom is een pressiemiddel, een geldelijke prikkel tot nakoming van een rechterlijke beslissing. Een dwangsom kan niet (voort)bestaan los van een hoofdveroordeling. Vernietiging van deze titel (de hoofdveroordeling) in hoger beroep – die onmiddellijke werking heeft – heeft tot gevolg dat met terugwerkende kracht de rechtsgrond komt te ontvallen aan hetgeen ter uitvoering van dat vonnis is verricht. De partij die aan de veroordeling heeft voldaan, heeft krachtens artikel 6:203 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan. Dit geldt dus ook voor de dwangsom. Eventueel reeds verbeurde dwangsommen zijn achteraf bezien niet verbeurd, en eventueel reeds ingevorderde dwangsommen zijn onverschuldigd betaald.
4.4.
Het betoog van [gedaagde in conventie] dat haar echtgenoot in de kort geding procedure partij was en dat de verhoogde dwangsom dus ook ten gunste van hem is opgelegd, zodat de gevorderde terugbetaling reeds daarom moet worden afgewezen, slaagt niet. Een dwangsom, ook als die aangevuld/verhoogd wordt, kan zoals gezegd niet los worden gezien van de hoofdveroordeling. Op grond van artikel 611c lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de partij die de veroordeling heeft verkregen de dwangsom ten uitvoer leggen ‘krachtens de titel’ waarbij zij is vastgesteld. Nu de hoofdveroordeling (de titel) in het bodemvonnis van 12 februari 2020 alleen ten gunste van [gedaagde in conventie] is uitgesproken, komt alleen haar het recht toe om dwangsommen over de periode 2009 - 2018 te verbeuren en kan alleen zij gehouden zijn onverschuldigd betaalde dwangsommen te restitueren. Dat de echtgenoot van [gedaagde in conventie] geen partij is in de onderhavige procedure staat aan het door [eiseres in conventie] onder I gevorderde dus niet in de weg.
4.5.
[gedaagde in conventie] heeft terecht opgemerkt dat tegen de bij kort geding uitgesproken verhoging van de dwangsom geen afzonderlijk hoger beroep is ingesteld. Dat heeft echter niet tot gevolg dat [eiseres in conventie] deze verhoogde dwangsommen niet kan terug vorderen. Nu de hoofdveroordeling in hoger beroep is vernietigd, heeft dat ook gevolgen voor de aan die hoofdveroordeling verbonden verhoogde dwangsom. Een dwangsom kan immers niet (voort)bestaan zonder een hoofdveroordeling. Een andersluidend oordeel zou niet alleen in strijd zijn met de te dezen vereiste rechtszekerheid, maar ook niet stroken met het karakter van de dwangsom als prikkel tot nakoming van een hoofdveroordeling die nu juist vernietigd is. In de omstandigheid dat het Hof Den Bosch de hoofdveroordeling en de daaraan verbonden dwangsom voor de periode 2009 - 2018 heeft vernietigd omdat het voor [eiseres in conventie] onmogelijk is om daar op juiste wijze aan te voldoen, zou het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn om de verhoging van die dwangsom wel in stand te laten. Doel en strekking van de in kort geding toegewezen verhoging van de dwangsom was immers dat aan de hoofdveroordeling zou worden voldaan en deze veroordeling kan niet verder strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De vernietiging van de hoofdveroordeling heeft dan ook tot gevolg dat voor de verhoging van de dwangsom geen rechtsgrond meer bestaat en het handhaven van die verhoogde dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het in deze omstandigheden onder zich houden van de verhoogde dwangsommen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onrechtmatig. Bovendien wordt daarmee misbruik gemaakt van het kort geding vonnis.
4.6.
Nu met de vernietiging van de hoofdveroordeling geen rechtsgrond meer bestaat voor de daaraan verbonden verhoging van de dwangsom, dient [gedaagde in conventie] de verhoogde dwangsommen ten bedrage van in totaal € 25.000,00 aan [eiseres in conventie] te restitueren. In zoverre is het door [eiseres in conventie] onder I gevorderde dan ook toewijsbaar.
4.7.
Voor zover [gedaagde in conventie] zich verweert met de stelling dat [eiseres in conventie] niet alle dwangsommen op girale wijze heeft betaald omdat [gedaagde in conventie] ontvangen facturen zou hebben betaald middels verrekening met dwangsommen, gaat de rechtbank daar als onvoldoende gemotiveerd aan voorbij. [gedaagde in conventie] stelt wel dat zij verrekeningsverklaringen heeft uitgebracht, maar een verwijzing naar overgelegde producties waar dit uit blijkt, ontbreekt. Dergelijke verklaringen of andere stukken die het beroep op verrekening kunnen onderbouwen zijn niet overgelegd, althans niet nader toegelicht en onderbouwd. [gedaagde in conventie] heeft wel twee brieven overgelegd (van 7 mei 2020 en 22 februari 2021 (producties 26 en 25)) waarin zij aangeeft facturen te verrekenen met een dwangsom, maar dat dit daadwerkelijk is gebeurd en met welke dwangsom er dan verrekend is heeft [gedaagde in conventie] niet nader toegelicht. De rechtbank leidt uit de stukken af dat [gedaagde in conventie] op 7 mei 2020 en op 22 februari 2021 verrekeningsverklaringen heeft uitgebracht ten aanzien van facturen die vervolgens gecrediteerd zijn. Dat [gedaagde in conventie] nadien (toen zij geruime tijd later op 29 december 2022 de nieuwe facturen ontving) opnieuw een verrekeningsverklaring heeft uitgebracht, is gesteld noch gebleken. Ook zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de deurwaarder bij het incasseren van de dwangsommen rekening heeft gehouden met (oude) verrekeningsverklaringen. [eiseres in conventie] betwist dat sprake is geweest van enige vorm van verrekening. Nu niet nader onderbouwd is dat, hoeveel en waarmee precies verrekend zou zijn, kan het beroep op verrekening niet slagen.
4.8.
Ook de door [eiseres in conventie] gevorderde wettelijke rente vanaf het moment dat de dwangsommen aan de deurwaarder zijn betaald is toewijsbaar, althans voor wat betreft de dwangsommen die hun grondslag vinden in het bodemvonnis van 12 februari 2020. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder het arrest van 13 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:302), is hetgeen ter voldoening van een in hoger beroep (deels) vernietigd vonnis te veel is betaald, onverschuldigd betaald. Uit dat arrest blijkt ook dat degene, aan wie onverschuldigd is betaald, zonder ingebrekestelling in verzuim is en dus wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip dat aan hem/haar is betaald. De wettelijke rente over de (op grond van het bodemvonnis) aan de deurwaarder betaalde dwangsommen is dan ook toewijsbaar zoals gevorderd. Voor wat betreft de verhoogde dwangsommen is de gevorderde rente, gelet op het bepaalde in artikel 6:83 BW, toewijsbaar vanaf het moment dat het Hof Den Bosch uitspraak heeft gedaan. Vanaf dat moment is het onrechtmatig geweest om de verhoogde dwangsommen onder zich te houden of nog te innen.
4.9.
[eiseres in conventie] vordert voorts een bedrag van € 1.478,26 aan executoriale kosten die door haar aan de deurwaarder zijn voldaan. Volgens [eiseres in conventie] zijn ook deze kosten met de vernietiging van de hoofdveroordeling onverschuldigd betaald. De rechtbank volgt haar daarin niet. De in rekening gebrachte executiekosten vinden niet hun grondslag in de in het bodemvonnis en het kort geding opgelegde dwangsom maatregelen als zodanig, maar zijn het gevolg van het eigen nalaten van [eiseres in conventie] . Had [eiseres in conventie] , in afwachting van het hoger beroep, uitvoering gegeven aan de vonnissen door dwangsommen te betalen, dan waren deze kosten niet gemaakt. De uit de executie voortvloeiende kosten blijven dan ook voor rekening van [eiseres in conventie] , ook al is zij nadien in hoger beroep (deels) in het gelijk gesteld.
Dwangsommen periode 2019
4.10.
Niet ter discussie staat dat met het arrest van het Hof Den Bosch de in het bodemvonnis van 12 februari 2020 uitgesproken verklaring voor recht niet vernietigd is zodat die veroordeling in stand is gebleven. Hetzelfde geldt voor de daaraan bij kort geding vonnis van 24 juli 2020 gekoppelde nieuwe dwangsom tot het verstrekken van gegevens over 2019. Partijen twisten over de vraag of over 2019 dwangsommen verbeurd zijn en zo ja, hoeveel.
4.11.
Het kort geding vonnis van 24 juli 2020 is op 30 juli 2020 betekend. De specificaties over het jaar 2019 hadden op 14 augustus 2020 aan [gedaagde in conventie] verstrekt moeten zijn. Pas op 24 augustus 2020 heeft [gedaagde in conventie] stukken ontvangen, naar aanleiding waarvan zij op 4 oktober 2020 vragen aan [eiseres in conventie] heeft gesteld. Daarop heeft [eiseres in conventie] op 10 november 2020 aanvullende stukken aan [gedaagde in conventie] gestuurd. Na het op 22 december 2020 gewezen vonnis in het executiegeschil, heeft [eiseres in conventie] op 28 december 2020 en op 3 januari 2021 nog eens aanvullende stukken over 2019 aan [gedaagde in conventie] verstrekt. Op 1 februari 2021 heeft [gedaagde in conventie] daar op gereageerd en aangegeven dat nog vragen open stonden. [eiseres in conventie] heeft die vragen op 13 februari 2021 beantwoord waarop geen reactie meer van [gedaagde in conventie] kwam.
4.12.
[eiseres in conventie] is van oordeel dat de verstrekte gegevens op 3 januari 2021 deugdelijk waren en dat daarmee is voldaan aan de hoofdveroordeling. Daaraan is volgens [eiseres in conventie] in ieder geval op 13 februari 2021 voldaan. [gedaagde in conventie] heeft nadien niet meer gereageerd zodat mag worden aangenomen dat de verstrekte stukken en antwoorden afdoende waren. Ten onrechte heeft [gedaagde in conventie] de dwangsom tot 21 april 20221 laten vollopen en geïncasseerd tot € 25.000,00. [gedaagde in conventie] is gehouden het teveel betaalde aan dwangsommen terug te betalen. Volgens [eiseres in conventie] moet daarop nog € 4.100 in mindering worden gebracht voor de perioden (41 dagen in totaal) dat [gedaagde in conventie] niets van zich heeft laten horen en niet heeft gereageerd op de door haar ontvangen stukken. Ervan uitgaande dat de verstrekte gegevens op 3 januari 2021 deugdelijk waren is dan € 15.000 teveel aan dwangsommen betaald. Uitgaande van 13 februari 2021 is € 10.800 teveel betaald, aldus [eiseres in conventie] .
4.13.
De rechtbank volgt [eiseres in conventie] hierin niet. Uit het (in het executiegeschil) gewezen vonnis van 22 december 2020 volgt dat [eiseres in conventie] op dat moment nog niet conform de aan haar gegeven veroordeling alle relevante informatie over 2019 aan [gedaagde in conventie] had verstrekt. Er misten nog stukken over 2019 en, anders dan voor de periode 2009-2018, is geoordeeld dat [eiseres in conventie] voor 2019 wel de mogelijkheid had om aan de veroordeling te voldoen, althans dat zij niet redelijkerwijs al het mogelijke had gedaan om daaraan te voldoen. De stelling van [eiseres in conventie] dat zij op 3 januari 2021 dan wel subsidiair op 13 februari 2021 met het verstrekken van aanvullende stukken alsnog aan de veroordeling heeft voldaan, is onvoldoende onderbouwd. Ter zitting is bovendien gebleken dat over de periode 2019 wel degelijk nog stukken missen. Volgens [gedaagde in conventie] gaat het onder andere om de onderbouwing van de (met zonnepanelen opgewekte) elektriciteit die [eiseres in conventie] afneemt van haar [dochteronderneming eiseres] BV). [eiseres in conventie] heeft ter zitting erkend dat zij energie van haar dochter afneemt en dat de facturen daarvan niet aan [gedaagde in conventie] zijn overgelegd. Om goed te kunnen beoordelen of juiste bedragen in rekening worden gebracht, moet voor [gedaagde in conventie] inzichtelijk zijn waar [eiseres in conventie] haar stroom afneemt. Op zitting is gebleken dat in 2019 al zonnepanelen op het park lagen die eigendom zijn van een dochteronderneming van [eiseres in conventie] en dat er geen specificaties zijn overgelegd van de daarmee opgewekte en door [eiseres in conventie] afgenomen energie. In zoverre kan de rechtbank dan ook niet vaststellen of aan de hoofdveroordeling (het verstrekken van deugdelijke specificaties van de werkelijke elektrakosten) is voldaan. Daarom gaat de rechtbank er vanuit dat dit niet het geval is en volgt zij [eiseres in conventie] niet in haar stelling dat de dwangsommen over 2019 (deels) onverschuldigd zijn betaald. Het gevorderde onder II wordt afgewezen.
Incassokosten
4.14.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wijst de rechtbank af, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
Beslagkosten
4.15.
[eiseres in conventie] vordert tot slot vergoeding van kosten die zij voor het leggen van conservatoire beslagen heeft moeten maken.
4.16.
Uitgangspunt is dat deze kosten toewijsbaar zijn tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Als de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. Hoewel het toegewezen bedrag lager is dan het bedrag waarvoor beslag is gelegd, wordt alsnog een aanzienlijk gedeelte van de vordering toegewezen. Dit brengt mee dat het beslag niet als onrechtmatig of onnodig moet worden aangemerkt. Van andere omstandigheden die tot deze gevolgtrekking leiden is ook niet gebleken. De aan de beslagen verbonden kosten kunnen dan ook naar het oordeel van de rechtbank worden teruggevorderd. In het dossier bevinden zich niet alle beslagstukken, althans [eiseres in conventie] heeft bij dagvaarding aangegeven dat nog niet alle kosten bekend zijn en deze nog bij akte eiswijziging in het geding worden gebracht. Dat is niet gebeurd, zodat de rechtbank de kosten zal begroten op basis van de wel overgelegde stukken (producties 16 en 17). De beslagkosten worden begroot op € 1.1963,20 (€ 766,00 aan salaris advocaat, € 521,20 aan explootkosten en € 676,00 aan griffierecht).
in reconventie
Onjuiste en/of negatieve uitlatingen
4.17.
[eiser in reconventie] vordert op straffe van verbeurte van een dwangsom een verbod voor [verweerster in reconventie] om zich direct of indirect, al dan niet bij monde van een directie- of personeelslid, in het openbaar of in besloten kring op welke wijze dan ook onjuist en/of negatief over [eiser in reconventie] uit te laten. In het bijzonder wenst [eiser in reconventie] dat het [verweerster in reconventie] verboden wordt om uitlatingen te doen zoals: [eiser in reconventie] heeft een dubbele agenda, zij voert al jarenlang rechtszaken tegen het park en dat moet allemaal betaald worden met geld van bewoners, [eiser in reconventie] is een notoire wanbetaler, zij heeft al jaren een UWV uitkering en niks te doen, [eiser in reconventie] heeft 10/11 jaar geprocedeerd om een scootmobiel te krijgen en zij woont illegaal en permanent op het park.
4.18.
Vraag is of [verweerster in reconventie] uitlatingen heeft gedaan die onrechtmatig jegens [eiser in reconventie] zijn. Bij beantwoording van die vraag dient voorop te worden gesteld dat uit de grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting (artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna EVRM) voortvloeit dat een ieder het recht heeft om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook te uiten. Dat betekent dat een ieder de vrijheid heeft zijn of haar hart te luchten en zich op negatieve wijze over iemand anders uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van een ander inhouden. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten, vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast (artikel 10 lid 2 EVRM). Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.19.
Het door [eiser in reconventie] gevorderde verbod is te ruim geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Als het gevorderde verbod zou worden toegekend, dan wordt het recht op vrijheid van meningsuiting van [verweerster in reconventie] meer ingeperkt dan noodzakelijk en daarvoor biedt artikel 10 lid 2 EVRM geen ruimte. De vordering onder I zal reeds om die reden worden afgewezen. Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van uitlatingen die onrechtmatig zijn. Dat over en weer onaardige dingen worden gezegd komt vaker voor, maar dat maakt nog niet dat sprake is van uitlatingen die onrechtmatig zijn in bovengenoemde zin.
4.20.
Nu niet gebleken is dat sprake is geweest van uitlatingen of gedragingen die onrechtmatig zijn, is de onder X gevorderde verklaring voor recht dat [verweerster in reconventie] onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk te maken op de mate van levensvreugde en levenskwaliteit van [eiser in reconventie] evenmin toewijsbaar.
Verhoging parklasten
4.21.
[eiser in reconventie] vordert onder II een verklaring voor recht dat de parklasten met ingang van 2023 niet rechtsgeldig door [verweerster in reconventie] zijn verhoogd omdat deze verhoging niet conform de parklastenovereenkomst is doorgevoerd.
4.22.
In de tussen [eiser in reconventie] en [verweerster in reconventie] geldende parklastenovereenkomst (productie 1 bij conclusie van antwoord) is bepaald dat de parklasten jaarlijks worden herzien aan de hand van de Consumentenprijsindexcijfers en dat, als het alsdan tot stand gekomen bedrag door onvoorziene kosten of prijsstijgingen mocht leiden tot een gewenste aanpassing van de hoogte van de parklasten, de voorgestane wijziging moet worden goedgekeurd door 75% van de eigenaren van de op [verweerster in reconventie] verkochte kavels. Zolang deze goedkeuring niet is verleend, zal de beheerder de verhoging niet mogen doorvoeren, aldus is bepaald in artikel 3.3 van de parklastenovereenkomst.
4.23.
[verweerster in reconventie] erkent dat voor een verhoging van de parklasten een goedkeuring van 75% van de eigenaren vereist is en dat dit percentage vooralsnog niet behaald is. Zolang deze goedkeuring niet is verleend, is een verhoging van de parklasten niet toegestaan en hoeft [eiser in reconventie] een verhoging dus niet te dulden. In zoverre is het onder II gevorderde toewijsbaar. Ook de onder IV gevorderde veroordeling om [factuurnummer] (betrekking hebbend op de verhoogde parklasten) te crediteren zal worden toegewezen.
4.24.
De onder III gevorderde verklaring voor recht dat de wijze waarop [verweerster in reconventie] probeert om de parklastenverhoging door te voeren kwalificeert als een oneerlijke handelspraktijk, is niet toewijsbaar. Het staat [verweerster in reconventie] vrij om te trachten de vereiste meerderheid te verkrijgen door een toelichting te geven op haar financiële situatie en de noodzaak van een verhoging van de parklasten. Dat zij daarbij heeft gewezen op de mogelijkheid van een faillissement en de eventuele gevolgen daarvan, maakt nog niet dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in de Wet oneerlijke handelspraktijken.
Deugdelijke specificaties over jaren 2019 - 2023
4.25.
[eiser in reconventie] vordert onder V dat [verweerster in reconventie] op straffe van verbeurte van dwangsommen wordt bevolen om, conform de verklaring van recht uit het bodemvonnis van 12 februari 2020, deugdelijke specificaties van de werkelijke kosten van water en elektra over de jaren 2019 tot en met 2023 te verstrekken.
4.26.
De rechtbank stelt voorop dat de in het bodemvonnis van 12 februari 2020 uitgesproken verklaring voor recht niet vernietigd en dus nog steeds van kracht is. Hetzelfde geldt voor de veroordeling in het kort geding vonnis van 24 juli 2020 om conform die verklaring voor recht, deugdelijke specificaties over het jaar 2019 te verstrekken. Het doel en strekking van deze veroordelingen is dat aan [eiser in reconventie] specificaties worden verstrekt die deugdelijk en inzichtelijk zijn teneinde haar in staat te stellen op grond van die specificaties te beoordelen of er door [verweerster in reconventie] aan haar juiste bedragen in rekening zijn gebracht of niet en aan de hand van de onderliggende bescheiden te controleren of [verweerster in reconventie] de op de specificaties weergegeven bedragen juist heeft berekend. De vraag of de specificaties juist zijn, valt daar niet onder. Althans, de vorderingen houden niet in dat de juistheid van facturen en specificaties moeten worden beoordeeld. Het gaat in reconventie om de vraag of [verweerster in reconventie] conform de veroordelingen deugdelijke specificaties heeft verstrekt zodat [eiser in reconventie] daarmee de facturen van [verweerster in reconventie] kan controleren. Partijen twisten over de vraag welke stukken daarvoor nodig zijn.
4.27.
[eiser in reconventie] stelt zich op het standpunt dat de specificaties die zij heeft gekregen onvoldoende zijn om de facturen van [verweerster in reconventie] te kunnen controleren en dat zij op basis van de wel overgelegde specificaties heeft geconstateerd dat er ongerijmdheden in de facturen zitten. [eiser in reconventie] wenst daarom dat [verweerster in reconventie] wordt veroordeeld om conform de verklaring van recht uit het bodemvonnis deugdelijke specificaties van de werkelijke kosten van water en elektra over de jaren 2019 tot en met 2023 te verstrekken. Nu hiervoor reeds veroordelingen bestaan (neergelegd in het bodemvonnis en het kort gedingvonnis), heeft [eiser in reconventie] onvoldoende belang aangetoond bij het opnieuw uitspreken van die veroordelingen. De rechtbank begrijpt dat [eiser in reconventie] dit opnieuw vordert omdat zij aan die veroordelingen graag opnieuw een dwangsom verbonden ziet. Een dwangsom kan echter alleen worden opgelegd als kan worden vastgesteld dat [verweerster in reconventie] niet aan de veroordelingen voldoet. Het is aan [eiser in reconventie] , die immers aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat [verweerster in reconventie] niet heeft voldaan aan de veroordelingen, om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de juistheid van haar stelling kan worden afgeleid. [eiser in reconventie] stelt wel dat zij de facturen niet kan controleren, maar zij heeft onvoldoende onderbouwd waarom zij dat niet kan. [eiser in reconventie] heeft niet duidelijk toegelicht wat zij precies mist aan stukken om de facturen te kunnen controleren en wat er volgens haar concreet niet klopt. De enkele voorbeelden die ter zitting zijn genoemd, zijn onvoldoende om te kunnen oordelen dat [verweerster in reconventie] te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen om conform de veroordelingen deugdelijke specificaties van de werkelijke kosten van elektra en water te verstrekken. Het is niet aan de rechtbank om zelf in producties op zoek te gaan naar een mogelijke onderbouwing van een vordering en eventuele ongeregeldheden. Daar komt bij dat als [eiser in reconventie] niet kan specificeren wat zij nodig heeft om de facturen te controleren, op enig moment het punt wordt bereikt dat het onredelijk wordt om nog meer inspanning of zorgvuldigheid van [verweerster in reconventie] te vergen.
4.28.
Alleen voor wat betreft de met zonnepanelen opgewekte energie is concreet geworden wat [eiser in reconventie] mist, namelijk onderliggende bescheiden waaruit blijkt hoeveel energie en tegen welke prijs [verweerster in reconventie] deze energie van haar dochteronderneming inkoopt en doorbelast. De rechtbank is met [eiser in reconventie] van oordeel dat deze stukken relevant (kunnen) zijn voor het vaststellen van de werkelijke kosten. Enkel op dit punt zal het gevorderde worden toegewezen. De rechtbank ziet geen reden om daar een dwangsom aan te koppelen. [verweerster in reconventie] heeft immers op zitting aangegeven dat hiervan facturen zijn en dat die kunnen worden verstrekt. Ter zitting is niet gebleken dat [verweerster in reconventie] niet bereid zou zijn om deze stukken aan [eiser in reconventie] te verstrekken.
4.29.
[eiser in reconventie] heeft nog aangevoerd dat [verweerster in reconventie] ook inzichtelijk moet maken wat er aan energie wordt opgewekt middels zonnepanelen die andere parkbewoners zelf op hun recreatiewoning hebben geplaatst. Daartoe zal de rechtbank [verweerster in reconventie] niet veroordelen. [eiser in reconventie] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij deze stukken nodig heeft om de werkelijke kosten te kunnen controleren nu niet is gebleken dat door zonnepanelen van parkbewoners meer energie wordt opgewekt dan deze bewoners zelf gebruiken.
4.30.
Voor zoveel de vordering ziet op het jaar 2023 is onvoldoende komen vast te staan dat [verweerster in reconventie] in de toekomst tekort zal schieten in de nakoming van haar verplichtingen om deugdelijke specificaties van de werkelijke kosten te verstrekken.
Eindafrekening 2018 – 2022
4.31.
[eiser in reconventie] vordert onder VI [verweerster in reconventie] op straffe van een dwangsom te bevelen een deugdelijke en met stukken onderbouwde eindafrekening over de jaren 2018 tot en met 2022 te verstrekken.
4.32.
[verweerster in reconventie] kan daartoe enkel worden veroordeeld indien kan worden vastgesteld dat de eindafrekeningen ondeugdelijk zijn. Daartoe moet concreet gesteld worden wat er op basis van de door [verweerster in reconventie] overgelegde stukken aan de eindafrekeningen niet klopt. [eiser in reconventie] heeft geen eindafrekeningen overgelegd en niet onderbouwd dat en waarom er geen deugdelijke eindafrekeningen over de jaren 2018 tot en met 2022 zouden zijn. Voor het jaar 2018 geldt bovendien dat, gelet op het oordeel van het Hof Den Bosch, [verweerster in reconventie] niet tot een deugdelijke en met stukken onderbouwde eindafrekening veroordeeld kan worden. Het gevorderde onder VI wordt dan ook afgewezen.
Verrekening en terugvordering van te veel betaalde bedragen
4.33.
[eiser in reconventie] vordert onder VII dat [verweerster in reconventie] veroordeeld wordt om, indien blijkt dat [eiser in reconventie] te veel heeft betaald, het teveel betaalde terug te betalen. [eiser in reconventie] voert aan dat zij het overzicht over de situatie verloren heeft en onhandig is geweest waardoor zij facturen ten onrechte dubbel heeft betaald. Ook zijn er een verrekeningsverklaringen uitgebracht waarmee parklastenfacturen verrekend zijn met openstaande dwangsommen. [eiser in reconventie] stelt dat zij abusievelijk € 3.024,06 te veel heeft betaald, welk bedrag zij onder VIII terugvordert.
4.34.
Onvoldoende gesteld noch gebleken is dat [eiser in reconventie] te veel heeft betaald en/of dat sommige vorderingen door een rechtsgeldige verrekening al teniet waren gegaan. Zoals reeds in conventie is overwogen, heeft [eiser in reconventie] haar beroep op verrekeningsverklaringen onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Nu niet is komen vast te staan dat [eiser in reconventie] op enigerlei wijze te veel heeft betaald, ligt ook deze vordering voor afwijzing gereed.
Rekening en verantwoording investeringen/reserveringen
4.35.
[eiser in reconventie] vordert onder IX dat [verweerster in reconventie] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om schriftelijk rekening en verantwoording af te leggen ten aanzien van de jaarlijks door haar ontvangen gelden die geoormerkt zijn geweest als investeringen en/of reserveringen voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2022 en de wijze waarop deze ontvangen gelden gereserveerd en/of uitgegeven zijn. Volgens [eiser in reconventie] wordt een post doorbelast met de naam investeringen/reserveringen elektra wat bedoeld zou zijn voor het aanleggen van een nieuw netwerk waarvan de graafwerkzaamheden voor rekening van het park komen. Verder zou sinds 2015 beloofd zijn dat het vastrecht van elektra zal worden gebruikt voor onderhoud en instandhouding van de elektravoorzieningen. Op die manier is van 2011 tot en met 2022 € 288.032,50 aan investeringen/reserveringen binnengekomen bij het park en € 403.224,64 aan vastrecht. Er zou dus een kleine € 700.000 aan gereserveerde gelden moeten staan voor de infrastructuur, aldus [eiser in reconventie] .
4.36.
De rechtbank is met [verweerster in reconventie] van oordeel dat onduidelijk is wat [eiser in reconventie] probeert te stellen en te vorderen. De vordering is onvoldoende concreet, op geen enkele wijze onderbouwd en zal dan ook worden afgewezen.
Slagboomgegevens
4.37.
Het recreatiepark is afgesloten met een slagboom. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft naar aanleiding van een klacht van [eiser in reconventie] geconstateerd dat [verweerster in reconventie] de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) niet heeft nageleefd omdat zij slagboomgegevens te lang bewaarde. Omdat [verweerster in reconventie] het slagboomsysteem vervolgens heeft aangepast naar een bewaartermijn van 7 dagen, is aan [verweerster in reconventie] slechts een berisping opgelegd. Volgens [eiser in reconventie] worden de slagboomgegevens nog steeds langer dan 7 dagen bewaard. [eiser in reconventie] vordert daarom onder XI [verweerster in reconventie] te veroordelen om alle aanwezig zijnde bestanden m.b.t. de slagboomgegevens aan [eiser in reconventie] te verstrekken en alle gegevens, behoudens die van de laatste 7 dagen, te verwijderen. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank om een deskundige aan te wijzen die het slagboomsysteem zal onderzoeken op correcte werking.
4.38.
Het vermoeden dat de slagboomgegevens nog steeds langer dan 7 dagen bewaard worden, baseert [eiser in reconventie] enkel op een lijst met slagboomgegevens afkomstig van de gemeente. [verweerster in reconventie] heeft ter zitting uitgelegd dat zij bij handhavend optreden van de gemeente op verzoek wekelijks een lijst met slagboomgegeven aan de gemeente verstrekt. Als de gemeente die wekelijkse lijsten samenvoegt, heeft de gemeente een lange lijst aan slagboomgegevens, waarover [verweerster in reconventie] niet meer beschikt omdat deze gegevens automatisch na 7 dagen worden vernietigd. [eiser in reconventie] heeft deze uitleg niet weersproken en ook de rechtbank ziet geen reden om aan deze uitleg te twijfelen. Nu niet is gebleken dat [verweerster in reconventie] slagboomgegevens langer dan 7 dagen bewaart en daarmee onrechtmatig jegens [eiser in reconventie] handelt, wordt het gevorderde onder XI en XII afgewezen. Het aanwijzen van een deskundige kan overigens niet gevorderd worden en de rechtbank ziet in het voorgaande ook geen aanleiding om daartoe over te gaan.
Wanprestatie goederenrechtelijk/notarieel vastgelegde verplichting
4.39.
[eiser in reconventie] stelt dat notarieel is vastgelegd dat [verweerster in reconventie] zich bij de exploitatie dient te onthouden van al die handelingen die inbreuk (kunnen) maken op de sfeer van [verweerster in reconventie] . Zij vordert onder XIII een verklaring voor recht dat [verweerster in reconventie] met haar handelswijze wanprestatie heeft gepleegd t.a.v. deze goederenrechtelijk/notarieel vastgelegde verplichting.
4.40.
Deze vordering wordt afgewezen nu op geen enkele wijze is onderbouwd dat sprake is geweest van gedragingen die in strijd zijn met het in de akte bepaalde. Bovendien is niet gebleken dat dit beding überhaupt strekt tot bescherming van de belangen van [eiser in reconventie] en dat zij daar dus een beroep op kan doen.
Opheffen beslag
4.41.
[eiser in reconventie] vordert tot slot [verweerster in reconventie] te veroordelen om gelegde beslagen op te heffen. Om dezelfde redenen als hiervoor in conventie overwogen, merkt de rechtbank de beslagen niet als onrechtmatig of onnodig aan zodat deze niet voor opheffing in aanmerking komen.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.42.
Nu beide partijen in conventie en reconventie over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten (behoudens de beslagkosten zoals gevorderd in conventie) te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiseres in conventie] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW berekend over een bedrag van € 5.000,00 vanaf de respectievelijke data waarop deze dwangsom aan de deurwaarder is betaald tot en met 31 januari 2023,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiseres in conventie] te betalen een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW berekend vanaf 6 december 2022, dan wel berekend vanaf de respectievelijke data waarop deze dwangsommen aan de deurwaarden zijn betaald indien dat na 6 december 2022 is gebeurd, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.1963,20,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat de parklasten met ingang van 2023 niet rechtsgeldig zijn verhoogd tot het bij [factuurnummer] bepaalde bedrag ad € 1.875,50,
5.8.
beveelt [verweerster in reconventie] om voornoemde factuur te crediteren,
5.9.
beveelt [verweerster in reconventie] om, indien zij energie van haar dochteronderneming heeft afgenomen, binnen een maand na dagtekening van dit vonnis middels deugdelijke specificaties aan [eiser in reconventie] inzichtelijk te maken welk deel van de energie vanaf 2019 afkomstig is van (zonnepanelen die toebehoren aan) [dochteronderneming eiseres] BV, tegen welke prijs [verweerster in reconventie] deze energie heeft afgenomen en met welke verdeelsleutel deze energie wordt doorbelast aan [eiser in reconventie] ,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.