ECLI:NL:HR:2015:302

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
13/06384
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake onverschuldigde betaling en terugbetaling van een bedrag in hoofdsom

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 augustus 2013. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] en [verweerder] c.s. over onverschuldigde betaling en de terugbetaling van een bedrag dat door [eiseres] aan [verweerder] c.s. was betaald. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat de vordering van [eiseres] in hoger beroep ook strekte tot terugbetaling van het bedrag dat aan [verweerder] c.s. was uitgekeerd uit de opbrengst van de veiling van de woning. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en oordeelde dat [verweerder] c.s. een bedrag van € 65.978,86 aan [eiseres] dienden terug te betalen, met wettelijke rente vanaf 27 december 2011.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiseres] en [verweerder] c.s. hebben in november 2005 een koopovereenkomst gesloten voor een woning. Na verschillende juridische procedures, waaronder een bodemprocedure en een kort geding, ontstond er onenigheid over de uitvoering van de koopovereenkomst. Uiteindelijk heeft de rechtbank Roermond [eiseres] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [verweerder] c.s. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lager bedrag aan schadevergoeding toegewezen. De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het hof niet correct had gehandeld door bepaalde betalingen niet in de berekening mee te nemen.

De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de veroordeling van [verweerder] c.s. tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag bevestigd. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte berekening van onverschuldigde betalingen en de verplichtingen die daaruit voortvloeien.

Uitspraak

13 februari 2015
Eerste Kamer
nr. 13/06384
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
1. [verweerster 1],
2. [verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 99205/HA ZA 10-134 van de rechtbank Roermond van 14 juli 2010 en 7 september 2011;
b. de arresten in de zaak 200.096.692/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 april 2012, 17 juli 2012 en 13 augustus 2013.
Het arrest van het hof van 13 augustus 2013 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 13 augustus 2013 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigt en de zaak zelf afdoet op de wijze als aangegeven bij 3.16 onder (iv) van de conclusie.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 12 december op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.20. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
(i) [eiseres] als verkoper en [verweerder] c.s. als koper hebben in november 2005 een koop/verkoopovereenkomst gesloten betreffende een woonhuis met ondergrond, erf en tuin te [plaats] (hierna: de woning).
(ii) Partijen zijn bij de verkoop van de woning uitgegaan van een waarde van € 230.000,--. Op die waarde brachten partijen een bedrag van € 86.250,-- in mindering ten titel van het recht van gebruik en bewoning voor [eiseres], zodat de door [verweerder] c.s. te betalen koopsom € 143.750,-- bedroeg. Daarnaast namen [verweerder] c.s. de verplichting op zich om voor hun rekening voor [eiseres] een aanbouw aan de woning te laten bouwen voor een bedrag van € 85.000,--. Die aanbouw is gerealiseerd; daarnaast hebben [verweerder] c.s. op hun kosten een aantal verbeteringen en moderniseringen in de woning aangebracht.
(iii) Tussen partijen is vervolgens onenigheid ontstaan over de uitvoering van de koopovereenkomst.
(iv) In een door [eiseres] aangespannen bodemprocedure heeft de rechtbank Roermond bij vonnis van 16 augustus 2006 de vordering van [eiseres] tot vernietiging van de koopovereenkomst afgewezen en de reconventionele vordering van [verweerder] c.s. tot nakoming toegewezen.
(v) [eiseres] heeft de woning op 2 oktober 2006 aan [verweerder] c.s. in eigendom geleverd.
(vi) In het hoger beroep van het hiervoor onder (iv) bedoelde vonnis heeft het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 29 april 2008 de koopovereenkomst tussen partijen vernietigd wegens dwaling ten aanzien van de koopprijs. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep verworpen bij arrest van 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7147.
(vii) Een door [eiseres] tegen [verweerder] c.s. in kort geding ingestelde vordering tot ontruiming van de woning is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond bij vonnis van 2 februari 2010 afgewezen.
(viii) In het hoger beroep van het hiervoor onder (vii) bedoelde vonnis in kort geding heeft het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 21 september 2010 de door [eiseres] gevorderde ontruiming toegewezen, onder toewijzing aan [verweerder] c.s. van een voorschot op schadevergoeding van € 30.000,--.
(ix) Toen [eiseres] het hiervoor in (viii) bedoelde bedrag van € 30.000,-- niet betaalde, hebben [verweerder] c.s. executoriaal beslag op de woning gelegd. [eiseres] heeft een kort geding aangespannen tegen de aangezegde executieverkoop. Deze procedure is geëindigd in een vaststellingsovereenkomst van 23 maart 2011, op grond waarvan [eiseres] aan [verweerder] c.s. een bedrag van € 42.440,59 heeft betaald. Dit bedrag omvatte een bedrag van € 30.000,-- op grond van het hiervoor onder (viii) bedoelde arrest van 21 september 2010, en een bedrag van € 12.440,59 met betrekking tot kosten ter afwending van de executieverkoop.
(x) Op 29 maart 2011 is de woning notarieel teruggeleverd aan [eiseres].
(xi) In het kader van de door [verweerder] c.s. aan [eiseres] aangezegde executie van het hierna onder 3.2.2 bedoelde vonnis van de rechtbank in de onderhavige zaak is opnieuw de executieverkoop van de woning in gang gezet.
(xii) De woning is op 10 november 2011 geveild en verkocht voor € 220.000,--. Daarvan is € 147.424,23 aan [verweerder] c.s. betaald en € 74.575,77 aan [eiseres].
3.2.1
In de onderhavige procedure hebben [verweerder] c.s. gevorderd, voor zover in cassatie van belang, dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding bestaande in de waardevermeerdering van de woning, de renovatie- en verbouwingskosten, bijkomende kosten en verblijfs- en verhuiskosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.2
De rechtbank heeft [eiseres] veroordeeld, voor zover in cassatie van belang, om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van € 125.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2010. Naar het oordeel van de rechtbank kan de waardestijging van de woning worden berekend op een bedrag van € 125.000,-- en is [eiseres] met dit bedrag verrijkt. [verweerder] c.s. zijn tot dit bedrag verarmd, nu de waardestijging volledig is toe te rekenen aan de door hen gerealiseerde verbouwingen.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en, voor zover in cassatie van belang, [eiseres] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van € 62.000,--, met de wettelijke rente over € 92.000,-- van 4 februari 2010 tot 23 maart 2011 en de wettelijke rente over € 62.000,-- vanaf 23 maart 2011 tot de dag der voldoening, het rentebedrag te verminderen met € 7.845,31. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen.
3.2.4
Het hof bepaalt de omvang van de verrijking van [eiseres], tevens verarming van [verweerder] c.s., op de waarde van de woning ná de door [verweerder] c.s. aangebrachte verbeteringen (€ 322.000,--) minus de waarde van de woning vóór die verbeteringen (€ 230.000,--), hetgeen neerkomt op een bedrag van € 92.000,-- (rov. 10.6.7).
Op dit bedrag van € 92.000,-- komt in mindering het bedrag van € 30.000,-- dat in het hiervoor in 3.1 onder (viii) bedoelde arrest als voorschot op schadevergoeding is toegewezen en dat door [eiseres] ingevolge de hiervoor in 3.1 onder (ix) bedoelde vaststellingsovereenkomst aan [verweerder] c.s. is betaald. Door [eiseres] is ter zake van de verrijking derhalve nog te voldoen een bedrag van (€ 92.000,-- minus € 30.000,-- =) € 62.000,--. (rov. 10.6.9)
De rechtbank heeft aan [verweerder] c.s. wettelijke rente toegewezen over het bedrag van de waardevermeerdering van de woning vanaf 4 februari 2010. Daartegen is door geen van partijen in hoger beroep opgekomen. Uit de afrekening van de notaris van 27 december 2011 met betrekking tot de hiervoor in 3.1 onder (xii) genoemde veiling blijkt dat aan [verweerder] c.s. over het door de rechtbank toegewezen bedrag wegens ongerechtvaardigde verrijking reeds een bedrag aan rente is vergoed van € 7.845,31. Dit bedrag komt in mindering op de door [eiseres] nog aan [verweerder] c.s. te betalen wettelijke rente. (rov. 10.11.2)
3.3.1
Het derde onderdeel van middel I neemt tot uitgangspunt (i) dat de hiervoor in 3.1 onder (xii) bedoelde veiling ertoe heeft geleid dat de woning is verkocht voor € 220.000,-- en dat [verweerder] c.s. daarvan € 147.424,23 hebben ontvangen (nr. 25), (ii) dat uit de afrekening van de notaris van 27 december 2011 blijkt dat [verweerder] c.s. met de ontvangst van het bedrag van € 147.424,23 betaling hebben ontvangen van het door de rechtbank uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking toegewezen bedrag van € 125.000,-- (nr. 27), en (iii) dat het hof bij de berekening van hetgeen [eiseres] aan [verweerder] c.s. uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking is verschuldigd, op goede gronden rekening heeft gehouden met het bedrag van € 30.000,-- dat [verweerder] c.s. hebben ontvangen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en met het door hen ontvangen rentebedrag van € 7.845,31 (nr. 26).
Het onderdeel klaagt dat het hof heeft verzuimd om het aan [verweerder] c.s. uit de opbrengst van de veiling uitgekeerde bedrag van € 125.000,-- in mindering te brengen op het bedrag dat [eiseres] aan [verweerder] c.s. is verschuldigd (nr. 28). Volgens de klacht leidt een en ander ertoe dat het hof [verweerder] c.s. had dienen te veroordelen om het door [eiseres] te veel betaalde uit hoofde van onverschuldigde betaling aan haar terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente (nr. 29).
3.3.2
Het onderdeel klaagt terecht dat het hof heeft verzuimd het aan [verweerder] c.s. uit de opbrengst van de veiling uitgekeerde bedrag van € 125.000,-- te betrekken in de berekening van het bedrag dat [eiseres] uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking aan [verweerder] c.s. dient te betalen. Aldus heeft het hof miskend dat de vordering van [eiseres] in hoger beroep alsmede haar grieven – door het hof weergegeven in rov. 10.4 en 10.5 – mede ertoe strekken om, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank en onder afwijzing van de vordering van [verweerder] c.s., terugbetaling te verkrijgen van al hetgeen [eiseres] ter uitvoering van dat vonnis aan [verweerder] c.s. heeft voldaan, daaronder begrepen het bedrag van € 125.000,-- dat aan [verweerder] c.s. is uitgekeerd uit de opbrengst van de veiling, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof had, nadat het tot het oordeel was gekomen dat [eiseres] ten laste van [verweerder] c.s. met een bedrag van € 92.000,-- is verrijkt, niet alleen het reeds door [verweerder] c.s. uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst ontvangen bedrag van € 30.000,--, maar ook het aan [verweerder] c.s. uit de opbrengst van de veiling uitgekeerde bedrag van € 125.000,-- in zijn berekening dienen te betrekken. Vervolgens had het hof [verweerder] c.s. ingevolge art. 6:203 BW dienen te veroordelen het door [eiseres] te veel betaalde aan haar terug te betalen.
3.4
De overige in de middelen vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5.1
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door [verweerder] c.s. te veroordelen om het door [eiseres] te veel betaalde aan haar terug te betalen. Dit bedrag dient als volgt te worden berekend.
3.5.2
[verweerder] c.s. hebben recht op vergoeding van een bedrag in hoofdsom van € 92.000,-- (uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking). Hierop komen in mindering een bedrag van € 30.000,-- (door [verweerder] c.s. ontvangen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst) alsmede een bedrag van € 125.000,-- (aan [verweerder] c.s. uitgekeerd uit de opbrengst van de veiling). Derhalve heeft [eiseres] aan [verweerder] c.s. te veel en daarmee onverschuldigd betaald een bedrag in hoofdsom van € 63.000,--. Laatstgenoemd bedrag dienen [verweerder] c.s. aan [eiseres] terug te betalen.
3.5.3
Vast staat dat het bedrag van € 125.000,-- op 27 december 2011 door de notaris aan [verweerder] c.s. is voldaan ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank (rov. 7.1.1 van het tussenarrest van 17 juli 2012).
De vernietiging van dit vonnis door het hof brengt mee dat 27 december 2011 de datum is waarop [eiseres] aan [verweerder] c.s. te veel en daarmee onverschuldigd heeft betaald, en dat [verweerder] c.s., die zonder ingebrekestelling in verzuim zijn, met ingang van 27 december 2011 wettelijke rente verschuldigd zijn over hetgeen zij aan [eiseres] moeten terugbetalen (vgl. HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863, NJ 2000/603, rov. 3.4).
3.5.4
Op grond van het bestreden arrest is [eiseres] aan [verweerder] c.s. wettelijke rente verschuldigd over een bedrag van € 92.000,-- vanaf 4 februari 2010 tot aan 23 maart 2011, en over een bedrag van € 62.000,-- vanaf 23 maart 2011 tot aan de dag der voldoening. Met ingang van 27 december 2011 is [eiseres] echter geen wettelijke rente meer verschuldigd, nu zij op die datum aan haar betalingsverplichting jegens [verweerder] c.s. heeft voldaan.
Zoals volgt uit de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.16, beloopt het bedrag van de door [eiseres] te betalen wettelijke rente tot 27 december 2011 in totaal € 4.866,45.
Dit bedrag van € 4.866,45 dient te worden verminderd met het reeds door [eiseres] op 27 december 2011 betaalde rentebedrag van € 7.845,31 (zie hiervoor in 3.2.4).
Aldus hebben [verweerder] c.s. ter zake van de wettelijke rente een bedrag van (€ 7.845,31 minus € 4.866,45 =) € 2.978,86 te veel ontvangen, welk bedrag zij eveneens aan [eiseres] moeten terugbetalen.
3.5.5
Het vorenstaande brengt mee dat [verweerder] c.s. uit hoofde van onverschuldigde betaling aan [eiseres] dienen te betalen een bedrag van € 63.000,-- (zie hiervoor in 3.5.2) plus een bedrag van € 2.978,86 (zie hiervoor in 3.5.4), hetgeen resulteert in een bedrag van € 65.978,86. Over dit bedrag zijn [verweerder] c.s. de wettelijke rente verschuldigd met ingang van 27 december 2011 (zie hiervoor in 3.5.3).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 augustus 2013 voor zover [eiseres] is veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van € 62.000,-- met de wettelijke rente over € 92.000,-- van 4 februari 2010 tot 23 maart 2011 en de wettelijke rente over € 62.000,-- vanaf 23 maart 2011 tot de dag der voldoening, het rentebedrag te verminderen met € 7.845,31;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [verweerder] c.s. om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 65.978,86, met de wettelijke rente daarover met ingang van 27 december 2011 tot de dag der voldoening;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 februari 2015.