ECLI:NL:RBZWB:2023:8902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3561/22_3562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet; boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht

Op 12 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen besluiten van 9 juni 2022, waarbij zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) werd ingetrokken, herzien en teruggevorderd, en waarbij een boete van € 7.545,- werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 behandeld. Eiser, die sinds 29 juni 2015 een bijstandsuitkering ontving, woonde samen met een partner en had inkomsten die hij niet had gemeld. Orionis heeft de uitkering over een bepaalde periode ingetrokken en teruggevorderd, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar Orionis verklaarde deze bezwaren ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking en herziening van de bijstandsuitkering terecht waren, omdat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht en door stortingen op zijn rekening niet te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de boete van € 5.800,- die aan eiser was opgelegd, niet evenredig was gezien zijn financiële situatie. De rechtbank heeft de boete verlaagd naar € 936,- en het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door Orionis moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/3561 PW en 22/3562 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis) , verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 9 juni 2022 inzake de
intrekking, herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW) en het opleggen van een boete.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. Vriend, als waarnemend gemachtigde. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eiser had sinds 29 juni 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Inmiddels woont eiser samen met [naam 1] . Sinds 1 februari 2022 staan zij op hetzelfde adres ingeschreven.
2.2.
Met een besluit van 17 februari 2022 heeft Orionis eisers bijstandsuitkering over de periode van 20 augustus 2020 tot en met 26 mei 2021 ingetrokken, omdat het recht niet is vast te stellen. Over de periode van 27 mei 2021 tot en met 31 december 2021 herziet Orionis de uitkering, omdat eiser over deze periode inkomsten heeft gehad die hij niet heeft gemeld. De ten onrechte betaalde uitkering over de periode van 20 augustus 2020 tot en met 31 december 2021 wordt tot een bedrag van € 19.383,17 teruggevorderd.
2.3.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Met een besluit van 23 maart 2022 heeft Orionis aan eiser een boete van
€ 7.545,- opgelegd.
2.5.
Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bestreden besluiten
2.6.
Met de bestreden besluiten van 9 juni 2022 heeft Orionis de bezwaren tegen de intrekking, herziening en terugvordering ongegrond verklaard (bestreden besluit I) en tegen de boete gedeeltelijk gegrond verklaard (bestreden besluit II). Eiser wordt een boete van
€ 5.800,- opgelegd.
Orionis stelt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser over de periode van 20 augustus 2020 tot en met 26 mei 2021 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf] in [plaats 2] . Eiser heeft van deze werkzaamheden geen administratie kunnen overleggen. Hij heeft ook niet op een andere manier omvang en frequentie van de werkzaamheden inzichtelijk gemaakt. Het recht op bijstand kan over de periode van 20 augustus 2020 tot en met 26 mei 2021 niet worden vastgesteld.
Orionis stelt verder dat uit eisers bankafschriften over de periode van 27 mei 2021 tot en met 31 december 2021 stortingen blijken. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken waar deze gelden vandaan komen en waar deze betrekking op hebben. Daarom wordt het recht op bijstand herzien over de periode van 27 mei 2021 tot en met 31 december 2021.
Eiser heeft van de werkzaamheden en stortingen geen melding gemaakt bij Orionis en daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Orionis stelt dan ook gehouden te zijn tot intrekking, herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Orionis stelt dat niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Orionis heeft verder aan eiser een boete van € 5.800, - opgelegd, omdat hij heeft nagelaten te melden dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en stortingen heeft ontvangen. Daarbij is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en is de beslagvrije voet van 95% gehanteerd. Volgens Orionis zijn er geen dringende redenen die maken dat de boete gematigd moet worden.
Beroep
3. Eiser ontkent dat hij betaalde werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] . Eiser is bevriend met de eigenaar van dit restaurant en heeft enkel positief over hem willen berichten op Facebook. Eiser ging – als het restaurant niet dicht was vanwege corona – regelmatig bij de eigenaar van [bedrijf] op de koffie. Eiser heeft wel eens, één of twee keer, geholpen met het buiten zetten van het terras, maar meer niet. Eiser is hier financieel niet beter van geworden en Orionis heeft ook niet aangetoond dat eiser hiervoor een tegemoetkoming heeft gekregen.
Volgens eiser is het onderzoek van Orionis niet deugdelijk en onvoldoende. Een enkele vermelding op Facebook is onvoldoende. Op eisers Facebookpagina staan andere dingen die niet juist zijn. Orionis had aanvullend onderzoek moeten doen, zoals observaties.
Verder stelt eiser dat hij niet zo heeft verklaard zoals in het verslag van de sociale recherche staat. Eiser heeft aangegeven dat hij niet heeft gewerkt bij [bedrijf] . Dat blijkt ook uit het hoorformulier.
Volgens eiser heeft hij voorts voldoende duidelijkheid verschaft over de stortingen op zijn rekening.
Met betrekking tot de boete stelt eiser dat daarbij geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De boete is opgelegd zonder enig begrip voor zijn situatie. Eiser stelt dat de ‘menselijke maat’ terug moet keren in het terugvorderings- en boetebeleid en verwijst naar de initiatiefwet ‘vergroten beslissingsruimte gemeente bij terugvordering bijstand’.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of Orionis op goede gronden eisers bijstandsuitkering over de periode van 20 augustus 2020 tot en met 31 december 2021 heeft ingetrokken dan wel herzien en teruggevorderd en aan hem een boete van € 5.800,- heeft opgelegd.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gaat het bij intrekking of herziening van een eerder toegekend recht op bijstand om een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat op de bijstandverlenende instantie de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking of herziening van de bijstand over te gaan.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
5.2.
Orionis heeft eisers bijstandsuitkering over de periode van 20 augustus 2020 tot en met 26 mei 2021 ingetrokken, omdat hij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht die hij niet heeft gemeld. Over de periode van 27 mei 2021 tot en met 31 december 2021 herziet Orionis de uitkering, omdat eiser over deze periode inkomsten/stortingen heeft gehad die hij niet heeft gemeld.
Op geld waardeerbare werkzaamheden
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijke inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de PW in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Dit betekent dat niet alleen relevant is of eiser daadwerkelijk inkomsten heeft verworven met zijn activiteiten maar ook of hij daarvoor redelijkerwijs een beloning had kunnen ontvangen dan wel had kunnen bedingen. Of eiser voor zijn activiteiten daadwerkelijk betaald heeft gekregen is in dit kader dus niet van belang.
5.4.
Orionis heeft de conclusie dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf] gebaseerd op eisers Facebookberichten en zijn verklaring.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de Facebookberichten (waarop eiser onder meer te zien is in bedrijfskleding van [bedrijf] ) in combinatie met eisers verklaring voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden bij [bedrijf] heeft verricht.
Eiser heeft verklaard:
‘Ik heb hier niet gewerkt in loondienst. Ik heb hier vrijwilligerswerk gedaan. Dit is al 33 jaar mijn maat, ik heb hier inderdaad 3 tot 5 uur per dag vrijwilligerswerk gedaan. Ik heb hier eens iets te eten voor gehad, maar nooit geen cent voor ontvangen. Ik heb dit niet gemeld bij Orionis . Ik heb hier de ene week 1 dag, de andere keer 3 dagen gewerkt.’
Eiser heeft deze verklaring afgelegd ten overstaan van sociaal rechercheurs en ondertekend en niet gesteld noch gebleken is dat eiser zijn verklaring heeft afgelegd onder druk. Hij kan dan ook aan zijn verklaring worden gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers werkzaamheden bij [bedrijf] op geld waardeerbaar. Door Orionis van deze werkzaamheden niet op de hoogte te stellen, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden.
5.6.
Eiser heeft niet aangevoerd dat Orionis zijn inkomsten bij [bedrijf] schattenderwijs dient vast te stellen. Ook anderszins zijn daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten.
Stortingen
5.7.
Conform vaste rechtspraak van de CRvB [1] is uitgangspunt dat bedragen die contant zijn gestort op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel worden beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Eenmalig ontvangen bedragen kunnen ook als inkomen worden aangemerkt. Voor de vraag of een middel als inkomen kan worden aangemerkt is onder meer van belang of de bron naar zijn aard overeenkomt met de in artikel 32, eerste lid, van de PW vermelde inkomensbronnen. Bij kasstortingen is sprake van contante bedragen waarvan de herkomst en daarmee de inkomensbron in beginsel onduidelijk is. Indien het bedrag van de kasstorting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud, moet het bedrag daarom in beginsel worden aangemerkt als inkomen. Het ligt dan op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat het bedrag van de kasstorting geen inkomen in de zin van de PW is.
5.8.
Orionis stelt dat uit eisers bankafschriften stortingen blijken waarvoor eiser geen goede verklaring heeft. Het gaat onder meer om stortingen door [naam 2] , door [naam 3] en door [naam 4] .
5.9.
Eiser heeft gesteld dat de stortingen van [naam 2] bedoeld waren voor hem en [naam 1] , omdat [naam 1] toen de zorg droeg over de zoon van [naam 2] ( [zoon] ) en hij boodschappen deed voor [naam 1] . Eiser heeft een verklaring overgelegd van [zoon] waarin hij verklaart bij [naam 1] te wonen. Eiser stelt verder dat hij de kasstortingen heeft ontvangen van een man genaamd [naam 5] en dat hij die vervolgens op zijn rekening heeft gestort. De stortingen van [naam 3] zien volgens eiser op de verkoop van eisers inboedel. Eiser heeft geen contact meer met [naam 3] . De storting van [naam 4] betreft mogelijk een betaling voor voetbalkleding.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee de stortingen onvoldoende heeft verklaard. Eiser heeft geen objectiveerbare en verifieerbare stukken overgelegd met betrekking tot de stortingen. Aan de stellingen van eiser kan niet die waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Orionis die stortingen heeft kunnen aanmerken als inkomsten. Eiser heeft daarvan geen melding bij Orionis gedaan en daarmee de inlichtingenplicht geschonden.
5.11.
Nu eiser voor wat betreft zijn werkzaamheden bij [bedrijf] en de stortingen de inlichtingenplicht heeft geschonden was Orionis gehouden tot intrekking dan wel herziening en terugvordering van eisers bijstandsuitkering.
Dringende redenen
5.12.
Conform vaste rechtspraak doen dringende redenen om van terugvordering af te zien zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken.
5.13.
Eiser heeft een verklaring overgelegd van [psychiater] van 30 maart 2023. Hieruit blijkt onder meer dat eiser over de periode van 1 september 2022 tot 9 februari 2023 opgenomen is geweest na psychosociale stressfactoren in de gezinssituatie.
5.14.
De rechtbank ziet hierin geen grond om dringende redenen om van terugvordering af te zien, aan te nemen. Niet is gebleken dat eisers psychische toestand dan wel een verslechtering daarvan
het gevolg isvan de terugvordering.
Boete
5.15.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. In het geval van een boete dient het bestuursorgaan aan te tonen dat de inlichtingenplicht is geschonden.
De boete moet evenredig zijn aan de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij moet zo nodig rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit over de boete aan deze eisen voldoet en dus leidt tot een evenredige sanctie. [2]
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis voldoende aangetoond dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De stortingen staan vast en eiser heeft daarvoor geen goede verklaring. Daarnaast volgt uit de Facebookberichten in combinatie met eisers verklaring dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] . Eiser heeft van de stortingen en de werkzaamheden geen melding gemaakt bij Orionis en daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Hem kan daarvan een verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat Orionis gehouden was eiser een boete op te leggen.
5.17.
Ter zitting is gebleken dat eiser, vanwege zijn financiële situatie, slechts een bedrag van circa € 78,- aflost op de vorderingen. Orionis heeft erkend dat eisers aflossingscapaciteit thans veel lager is en dat het eiser daarmee niet lukt om de boete binnen een jaar af te betalen.
5.18.
Gelet op de draagkracht van eiser en de overige gebleken omstandigheden is de door Orionis opgelegde boete naar het oordeel van de rechtbank niet evenredig. De rechtbank acht een boete van € 936,- passend en geboden.

Conclusie

Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond en tegen bestreden besluit II gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit II vernietigen voor zover het ziet op de hoogte van de boete. De rechtbank stelt het bedrag van de boete vast op € 936,-.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit II gegrond, is moet Orionis het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Orionis moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II voor zover het ziet op de hoogte van de boete;
- stelt de boete vast op € 936,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van bestreden besluit II;
- bepaalt dat Orionis het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt Orionis tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 12 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. (…)
7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 19
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1525).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:3754)