Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de minister de tegemoetkoming terecht lager heeft vastgesteld dan het betaalde voorschot. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5. Eiseres heeft gesteld dat voor de subsidie periode uitgegaan moet worden van de periode 15 maart 2020 tot 15 juni 2020. Als van deze periode wordt uitgegaan is het omzetverlies 100%. Verder heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de loonsom in de subsidieperiode niet lager was dan drie maal de loonsom in januari 2020. Eiseres stelt dat van het SV-loon moet worden uitgegaan en dat daarop geen correcties mogen plaatsvinden. Eiseres vindt het onjuist dat op de loonsom van januari 2020 een verhoging van 30% plaatsvindt. Dit was ten tijde van de aanvraag niet bekend. Verder vindt eiseres het raar dat bij de aanvraag van een ander artikel wordt uitgegaan dan bij de vaststelling van de subsidie. Volgens eiseres worden er extra voorwaarden gesteld die schadelijk zijn voor haar onderneming.
6. De minister heeft gesteld dat de loonsom over de subsidieperiode niet gelijk is aan de referentiemaand. Volgens de loongegevens die eiseres heeft doorgegeven aan de belastingdienst had eiseres in januari 2020 nog 29 werknemers in dienst en werd aan 27 werknemers loon betaald. In mei 2020 had eiseres nog maar 25 werknemers in dienst en werd aan 6 werknemers het loon doorbetaald. Omdat de loonsom is gedaald, is het recht op tegemoetkoming ook lager vastgesteld. De belangen van eiseres zijn voldoende afgewogen volgens de minister omdat zij de terugbetaling van de teveel betaalde subsidie in 59 termijnen mag voldoen.
7. Aan de vaststelling van de definitieve subsidie ligt artikel 7 van de Now-1 ten grondslag. Bij de subsidieverlening (het voorschot) was artikel 10 van de Now-1 van belang. Eiseres stelt terecht dat in artikel 7, anders dan in artikel 10, is opgenomen dat de vakantiebijslag uit het inkomen wordt gehaald. Dit is echter niet nadelig voor eiseres omdat de vakantiebijslag zowel uit de loonsom van de referentiemaand wordt gehaald als uit de loonsom in de subsidieperiode. Er wordt dus met gelijke grootheden gerekend. Met de werkgeverslasten, waaronder de reservering voor vakantietoeslag, wordt vervolgens rekening gehouden door toepassing van de factor 1,3 op de loonsommen, zowel in de maand januari 2020 als in de maanden van de subsidieperiode. Ook hier wordt dus met gelijke grootheden gemeten. De rechtbank verwijst verder naar overweging 12. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat deze correctie schadelijk is voor haar onderneming.
Is de vastgestelde subsidieperiode juist?
8. Eiseres heeft subsidie aangevraagd voor de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020. De subsidieperiode is overeenkomstig deze aanvraag vastgesteld op deze periode. Over deze periode heeft eiseres een omzetverlies van 89%. Dit wordt ook niet door haar ontkend. Dat het omzetverlies vanaf 15 maart 2020 feitelijk 100% is, maakt niet dat moet worden afgeweken van het omzetverlies over de hele subsidieperiode. Los van het feit dat op een eenmaal gemaakte keuze niet terug kan worden gekomen, geeft de regeling geen mogelijkheid om de subsidieperiode halverwege de maand te laten aanvangen. Overigens had eiseres ervoor kunnen kiezen om de subsidieperiode pas per 1 april 2020 in te laten gaan. Vanaf dat moment had zij wel 100% omzetverlies. Nu zij daarvoor niet heeft gekozen, is de minister terecht uitgegaan van de subsidieperiode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020.
Lagere vaststelling door lager omzetverlies
9. Dat de definitieve tegemoetkoming lager is uitgevallen dan het voorschot wordt in de eerste plaats veroorzaakt door het feit dat eiseres een lager omzetverlies in de subsidieperiode heeft gehad dan zij bij de aanvraag om het voorschot had ingeschat. Zoals onder overweging 8 al is overwogen, heeft de minister de subsidieperiode terecht vastgesteld op de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020. In die periode was het omzetverlies 89%. Eiseres heeft ter zitting aangegeven te begrijpen dat er bij een omzetverlies van 89% een bedrag terugbetaald moet worden. Zoals zij in haar beroepschrift al heeft opgemerkt, is zij ook bereid het verschil dat veroorzaakt wordt door dit gewijzigde omzetverlies terug te betalen. De verlaagde vaststelling voor zover dit wordt veroorzaakt door het omzetverlies hoeft daarom verder niet meer besproken te worden.
Lagere vaststelling door daling van de loonsom
10. In de tweede plaats vindt er een lagere vaststelling plaats omdat de minister ervan uitgaat dat eiseres in de subsidieperiode een lagere loonsom heeft dan in januari 2020. Omdat eiseres heeft betwist dat de loonsom is gedaald zal de rechtbank beoordelen of de minister terecht heeft gesteld dat de loonsom lager was. Daartoe zal eerst de loonsom van januari 2020 worden bekeken en daarna de loonsom over de subsidieperiode.
11. De rechtbank merkt vooraf op dat de minister bij de vaststelling van de subsidie in beginsel uit mag gaan van de loongegevens zoals de werkgever deze heeft doorgegeven aan de belastingdienst. Dit is anders als blijkt dat het opgegeven SV-loon onjuist is. Degene die stelt dat het opgegeven SV-loon onjuist is, heeft daarvan de bewijslast. Het aan de belastingdienst opgegeven SV-loon blijkt uit de polisadministratie. De minister kan deze gegevens (deels) bekijken via suwinet.
12. Uit de gegevens in suwinet blijkt dat voor de maand januari 2020 een SV-loon van € 15.697,-- was opgegeven. Uit dit overzicht blijkt ook dat niet voor alle werknemers vakantiegeld wordt gereserveerd. Er is dan sprake van een zogenaamd all-in loon. Ingevolge artikel 7, eerste lid onder c, van de Now-1 moet dit loon gecorrigeerd worden met de factor 0,926. Dit om te voorkomen dat er bij de subsidievaststelling vakantiegeld over vakantiegeld betaald gaat worden. Bij die subsidievaststelling wordt de loonsom immers nog verhoogd met de factor 1,3. Deze factor is een forfaitaire opslag om de loonsom te corrigeren voor de verschillende kosten die de werkgever heeft, waaronder de reservering van het vakantiegeld.In de toelichting bij de Now-1 is daarover opgenomen dat voor dit percentage is gekozen omwille van de uitvoerbaarheid. Er is daarbij expliciet voor gekozen om niet uit te gaan van de individuele werkgeverslasten.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt eiseres niet gevolgd in haar stelling dat de minister van de daadwerkelijke werkgeverslasten had moeten uitgaan en niet kon volstaan met een forfaitaire opslag van 30%. De Now-1 biedt immers niet de mogelijkheid om in afwijking van dit opslagpercentage uit te gaan van de werkelijke lasten. Nog daargelaten dat eiseres ook niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de werkelijke werkgeverslasten hoger zijn dan het opslagpercentage van 30.
14. Uit het voorgaande volgt dat de minister het gecorrigeerde SV-loon over januari 2020 terecht heeft vastgesteld op € 15.361,12. Overigens heeft eiseres ter zitting op 1 november 2022 nog gesteld het ermee eens te zijn dat het vakantiegeld uit het SV-loon is gehaald.
Loonsom in de subsidieperiode
15. Het SV-loon over de maanden maart 2020 tot en met mei 2020 en gecorrigeerd voor vakantiegeld bedraagt volgens suwinet € 29.405,02. Dit is door de minister afgerond naar € 29.406,--.
16. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat er meer SV-loon is uitbetaald verwezen naar de door haar overgelegde (interne) verzamelloonstaten over de periode maart tot en met mei 2020. De rechtbank stelt vast dat als de totaalbedragen van deze verzamelloonstaten bij elkaar opgeteld worden, dit een SV-loon van € 47.316,-- oplevert (kolom 8: loon voor de werknemersverzekeringen). Op deze verzamelloonstaten is echter ook te zien dat het loon van de directeur grootaandeelhouder (dga) wordt meegenomen bij de vaststelling van het totale SV-loon. Dit loon wordt immers ook vermeld onder kolom 8 van de verzamelloonstaten.
17. Als (bijvoorbeeld) de verzamelloonstaat over de maand april 2020 wordt vergeleken met de uitdraai van suwinet over de maand april 2020, blijkt dat het loon van de dga niet is vermeld in suwinet. Dit betekent dat het loon van de dga niet is opgegeven aan de belastingdienst als SV-loon. Hiermee is grotendeels het verschil in loonsom te verklaren. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om aan te tonen dat het SV-loon, zoals dit is opgegeven aan de belastingdienst, onjuist is. De minister is dan ook terecht uitgegaan van een SV-loon van € 29.406,--.
Is de loonsom lager in de subsidieperiode?
18. Uitgaande van het SV-loon zoals hiervoor vastgesteld kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het SV-loon in de subsidieperiode (€ 29.406,--) lager is dan drie maal het SV-loon over januari (€ 46.083,--). Eiseres heeft ter zitting van 1 november 2022 ook erkend dat zij in de subsidieperiode alleen maar de vaste krachten heeft doorbetaald. De oproepkrachten zijn niet uitbetaald, terwijl die in januari wel hebben gewerkt (en hun loon dus ook in de loonsom van januari is opgenomen). Ook hieruit volgt dat de loonsom in de subsidieperiode lager is geworden. De beroepsgrond van eiseres dat de loonsom niet is verminderd slaagt daarom niet.
19. Uit het voorgaande volgt dat de minister het subsidiebedrag juist heeft berekend. Dit betekent echter niet zondermeer dat de minister de subsidie ook altijd lager moet vaststellen. De minister heeft immers een discretionaire bevoegdheiden zal daarom een belangenafweging moeten maken.
De rechtbank is van oordeel dat geen aanleiding bestaat om het financiële nadeel dat eiseres heeft door de lagere subsidievaststelling als onevenredig te beoordelen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat met eiseres is afgesproken dat zij de te veel betaalde subsidie in termijnen kan terugbetalen. Eiseres heeft niet gesteld dat zij door deze terug-betalingsregeling in financiële problemen zou komen.
20. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.