In deze uitspraak bekrachtigt de rechtbank het compromis tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar over de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2021. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 12.500.000, maar partijen kwamen overeen dat de waarde in het economische verkeer € 11.604.000 bedraagt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing dienovereenkomstig. Daarnaast is er een vergoeding van immateriële schade vastgesteld, die door de rechtbank is bepaald op € 50 per half jaar overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar en de minister ieder € 25 aan schadevergoeding moeten betalen aan belanghebbende. De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 365 en de proceskosten van € 1.429 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer en openbaar gemaakt op 20 december 2023.