In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 6.411, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de naheffingsaanslag, die betrekking heeft op zeven auto’s, en de argumenten van belanghebbende over de hoogte van de aanslag en de kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en vermindert deze naar € 4.597. Tevens oordeelt de rechtbank dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank wijst de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid aan als partijen die elk een deel van deze schadevergoeding moeten betalen. De rechtbank bevestigt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase correct is berekend door de inspecteur.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste waardering van auto’s in het kader van de Bpm en de noodzaak voor belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor de door hem gestelde schade. De rechtbank maakt duidelijk dat normale gebruiksschade niet in mindering kan worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto’s. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.