ECLI:NL:RBZWB:2023:8956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/1484 t/m 22/1490
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de kostenvergoeding in bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 6.411, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de naheffingsaanslag, die betrekking heeft op zeven auto’s, en de argumenten van belanghebbende over de hoogte van de aanslag en de kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en vermindert deze naar € 4.597. Tevens oordeelt de rechtbank dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank wijst de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid aan als partijen die elk een deel van deze schadevergoeding moeten betalen. De rechtbank bevestigt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase correct is berekend door de inspecteur.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste waardering van auto’s in het kader van de Bpm en de noodzaak voor belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor de door hem gestelde schade. De rechtbank maakt duidelijk dat normale gebruiksschade niet in mindering kan worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto’s. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1484 tot en met 22/1490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 6.411 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 40 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient de naheffingsaanslag te worden verminderd. Verder is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase juist heeft berekend en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft in de periode van februari 2019 tot en met juni 2019 op aangifte aan Bpm voldaan:
  • € 3.634 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Ford Focus 2.3 RS met [VIN nummer 1] (auto 1);
  • € 6.904 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Mercedes-Benz C-klasse Estate 63 AMG met [VIN nummer 2] (auto 2);
  • € 5.082 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi S6 Avant met [VIN nummer 3] (auto 3);
  • € 4.460 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q7 TDI quattro 7p met [VIN nummer 4] (auto 4);
  • € 3.290 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q7 - 3 .0 TDI quattro 7p met [VIN nummer 5] (auto 5);
  • € 9.153 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q5 - 3 .0 TFSI SQ5 quattro met [VIN nummer 6] (auto 6);
  • € 4.048 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q7 - 3 .0 TDI quattro 7p met [VIN nummer 7] (auto 7).
Het totaal dat door belanghebbende voor de bovengenoemde auto’s is voldaan, bedraagt € 36.571.
4.1.
Belanghebbende heeft bij het indienen van de bovengenoemde aangiften Bpm gekozen voor een afschrijving op basis van taxatierapporten. Daarbij is uitgegaan van de volgende gegevens. De schade die ten laste van de handelsinkoopwaarde is gebracht bedraagt steeds 72% van de door de taxateur vastgestelde schade.
Auto 1
Auto 2
Auto 3
Auto 4
Historische nieuwprijs
€52.060,00
€126.194,00
€138.678,00
€126.772,00
Handelswaarde
€21.315,00
€45.361,00
€32.775,00
€38.321,00
Af: Schade
€ 7.407,00
€ 8.503,00
€ 8.841,00
€ 8.230,00
Inkoopwaarde
€13.908,00
€ 36.858,00
€ 23.934,00
€ 30.091,00
Afschrijving
€38.152,00
€ 89.336,00
€114.744,00
€ 96.681,00
Afschrijvingspercentage
73,2847%
70,7926%
82,7413%
76,2637%
Bruto historische Bpm
€13.607,00
€ 23.645,00
€ 29.465,00
€ 18.797,00
Af: afschrijving
€ 9.971,85
€ 16.738,91
€ 24.379,00
€ 14.335,29
Verschuldigde Bpm
€ 3.635,15
€ 6.906,09
€ 5.085,27
€ 4.461,71
Betaald
€ 3.634,00
€ 6.904,00
€ 5.082,00
€ 4.460,00
Auto 5
Auto 6
Auto 7
Historische nieuwprijs
€128.857,00
€115.822,00
€123.196,00
Handelswaarde
€36.191,00
€52.512,00
€35.145,00
Af: Schade
€ 9.309,00
€ 7.272,00
€ 8.597,00
Inkoopwaarde
€ 26.882,00
€ 45.240,00
€ 26.548,00
Afschrijving
€101.975,00
€ 70.582,00
€ 96.648,00
Afschrijvingspercentage
79,1381%
60,9401%
78,4506%
Bruto historische Bpm
€ 15.772,00
€ 23.440,00
€ 18.797,00
Af: afschrijving
€ 12.481,66
€ 14.284,35
€ 14.746,36
Verschuldigde Bpm
€ 3.290,34
€ 9.155,65
€ 4.050,64
Betaald
€ 3.290,00
€ 9.153,00
€ 4.048,00
4.2.
In opdracht van de inspecteur heeft Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) belanghebbende opgeroepen om de auto’s voor hertaxatie aan te bieden. Auto 7 is door belanghebbende niet ter hertaxatie aangeboden aan DRZ.
4.3.
DRZ heeft bij auto’s 2, 6 en 7 geen schade geconstateerd. Bij de overige auto’s is de schade als volgt vastgesteld.
Auto 1
Auto 3
Auto 4
Auto 5
Bruto schade
€ 1.545,00
€ 1.565,00
€ 2.425,00
€ 914,00
Schade ten laste van
85%
83%
86%
85%
de handelswaarde
€ 1.318,00
€ 1.292,00
€ 2.093,00
€ 775,00
Handelsinkoopwaarde
€ 20.202,00
€ 31.698,00
€ 40.133,00
€ 38.061,00
na schade
4.4.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens de naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur voor auto’s 1, 3, 4 en 5 de waardering van DRZ gevolgd en daarnaast rekening gehouden met een aanvullende waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlandstalig boekenpakket en/of een Nederlandstalig softwareprogramma.
4.5.
Bij auto’s 2 en 6 heeft de inspecteur, in navolging van DRZ, geen schade in aanmerking genomen. Daarbij is ook geen rekening gehouden met een eventuele waardevermindering in verband met het ontbreken van een Nederlandstalig boekenpakket dan wel een Nederlandstalig softwareprogramma.
4.6.
Bij auto 7 is de inspecteur uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 121.999 en een handelsinkoopwaarde vóór schade van € 37.492 gebaseerd op de koerslijst X-Ray marge. Tevens heeft de inspecteur rekening gehouden met waardevermindering door schade aan de hand van het taxatierapport van belanghebbende. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een schade van € 1.318,57 waarvan 72%, zijnde (afgerond) € 950 in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.7.
In de uitspraak op bezwaar staat dat het bezwaar wordt afgewezen. Wel heeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar vermeld dat de naheffingsaanslag ten aanzien van de auto’s 4 en 5 moet worden verminderd op grond van artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm). Er is geen melding gemaakt over toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
4.8.
Op 22 februari 2022 is de naheffingsaanslag verminderd naar € 4.627 en is de belastingrente verminderd naar € 28. De vermindering heeft betrekking op auto’s 4 en 5. De naheffingsaanslag is dan per auto als volgt opgebouwd:
Auto 1: € 763;
Auto 2: € 294;
Auto 3: € 888;
Auto 4: € 173;
Auto 5: € 345;
Auto 6: € 1.309;
Auto 7: € 855.
4.9.
Na het instellen van beroep heeft belanghebbende met dagtekening 24 maart 2022 een brief ontvangen van de inspecteur met als onderwerp ‘Kennisgeving kostenvergoeding’ waarin een kostenvergoeding is gegeven voor de bezwaarfase van € 538.

Motivering

Vooraf
5. Belanghebbende heeft op zitting bevestigd dat voor alle auto’s, met uitzondering van auto 7, voor de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aangesloten kan worden bij de door de inspecteur gehanteerde waarden.
Historische nieuwprijs auto 7
6. De afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs [1] plus de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (samen de historische nieuwprijs), verminderd met de taxatiewaarde (de handelsinkoopwaarde). [2]
6.1.
Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. [3] Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald. Onder de netto-catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting. [4]
6.2.
Partijen verschillen van mening over het bedrag aan Bpm dat ingevolge artikel 10, achtste lid, Wet Bpm in aanmerking moet worden genomen.
6.3.
Om het juiste afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto. [5] Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit logischerwijs mee dat de inspecteur ook de bruto Bpm terecht heeft gebaseerd op de referentieauto. [6] Dat de historische bruto Bpm van de onderhavige auto hoger is, en dientengevolge een hoger bedrag aan Bpm zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis ter vaststelling van het afschrijvingspercentage. [7] Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.
Omvang schade alle auto’s
7. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Ter zitting heeft de gemachtigde twee foto’s overgelegd van auto 6 en auto 7 ter onderbouwing van dit standpunt. Verder heeft belanghebbende ter zake van auto 3 bevestigd dat de reparatienota in het dossier niet op deze auto ziet.
7.1.
Aangezien sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe taxatierapporten overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto’s. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapporten opgenomen.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [8] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
Auto’s 1, 3, 4 en 5
7.3.
De rechtbank heeft de schadecalculaties en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapporten vergeleken met de schadecalculaties van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat – voor zover de schadecalculatie van belanghebbende niet is gevolgd – sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 6.2 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen.
7.4.
Specifiek ten aanzien van auto 4 overweegt de rechtbank dat de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag rekening heeft gehouden met € 313,25 (€ 265,85 + € 46,25 + € 1,15) aan kosten voor de reparatie van de bekleding van de achterklep. Belanghebbende stelt dat ook rekening moet worden gehouden met schade aan de bekleding van de kofferruimte. Uit de door belanghebbende overgelegde foto’s van de kofferruimte en de achterklep kan de rechtbank niet opmaken of er naast de aanwezige normale gebruikssporen sprake is van schade die niet is meegenomen door de inspecteur. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat rekening is gehouden met een te laag bedrag aan schade.
Auto’s 2 en 6
7.4.
Ten aanzien van schade met betrekking tot de auto’s 2 en 6 heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
Ten aanzien van de foto van auto 6 waarop zwarte plekken zichtbaar waren, is de rechtbank het met de inspecteur eens dat de door de taxateur aangebrachte aandachtsstrepen op andere plekken waren aangebracht zodat het aannemelijk is dat de zwarte strepen geen schade maar mogelijk smeer betreffen.
Verder is het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket niet aan te merken als aan de auto toegebrachte schade. [9]
7.5.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur voor auto’s 2 en 6 in dat geval wel rekening had moeten houden met een waardevermindering als gevolg van het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket. De inspecteur heeft dat op zitting betwist en aangevoerd dat de onderhoudsboeken te downloaden zijn op internet en de aanwezigheid van een origineel onderhoudsboekje met stempels van de onderhoudsbeurten juist waarde verhogend is ten opzichte van de waarde van de koerslijst. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in het licht van hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket niet is verdisconteerd in de waarde van de koerslijst en een waardeverminderende factor is. De inspecteur hoefde dan ook geen waardevermindering in aanmerking te nemen.
Auto 7
7.6.
Auto 7 is niet aan DRZ getoond, maar de inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag wel een deel van de schade in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde (zie 4.2 en 4.6). Dit betreft onder andere de schade aan de voor- en achterbumper.
7.7.
Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat de inspecteur ten onrechte niet alle schade, zoals vastgesteld in het taxatierapport van belanghebbende, in aanmerking heeft genomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat het een auto uit het topsegment betreft.
7.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur ten onrechte geen rekening gehouden met de schade aan het portier linksachter. Gelet op de foto’s in het taxatierapport van belanghebbende is deze schade meer dan normale gebruiksschade. Dit brengt mee dat voor de berekening van de waardevermindering rekening dient te worden gehouden met 72% van deze schade, zijnde € 409,37 [10] , derhalve (afgerond) € 295. Voor het overige kan aan de hand van de foto’s de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
Herleidingsmethode
8. De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022. [11] De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
Hoogte naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
9. Gelet op het voorgaande dient de naheffingsaanslag als volgt te worden vastgesteld:
Auto 1: € 763;
Auto 2: € 294;
Auto 3: € 888;
Auto 4: € 173;
Auto 5: € 345;
Auto 6: € 1.309;
Auto 7: € 825.
In totaal derhalve € 4.597.
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende naheffingsaanslag zal worden verminderd, zal de rechtbank het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.
Kostenvergoeding bezwaarfase
10. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de wegingsfactor voor de bezwaarprocedure vastgesteld moet worden op 2 (zwaar) omdat deze procedure betrekking heeft op 7 auto’s. De bezwaarkostenvergoeding is volgens de inspecteur niet te laag vastgesteld.
10.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de wegingsfactor te stellen op 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur op juiste wijze de kostenvergoeding berekend.
Immateriële schadevergoeding
11. Belanghebbende maakt aanspraak op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.
11.1.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 23 juni 2021. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 11 februari 2022. De rechtbank doet uitspraak op 15 december 2023. De redelijke termijn is overschreden met 6 maanden. Belanghebbende heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500. Hiervan komt 2/6e deel voor de rekening van de inspecteur, zijnde (afgerond) € 167 en de rest, zijnde € 333 voor de rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De beslissing ten aanzien van de kostenvergoeding in bezwaar blijft wel in stand.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
12.2.
De rechtbank berekent de vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de (nadien genomen) beslissing over de kostenvergoeding;
- vermindert de naheffingsaanslag naar € 4.597 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 167;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 333;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 15 december 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm.
2.Artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm.
3.Artikel 9, vijfde lid, van de Wet Bpm.
4.Artikel 9, vierde lid, van de Wet Bpm.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4.
6.Vergelijk Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.2.
7.Vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2023:142.
8.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm.
9.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640.
10.Arbeid € 243,60 + materiaal € 94,72 + btw 21%.