ECLI:NL:RBZWB:2023:8983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/5171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Ruesink-Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en aanmaningskosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. Het beroep betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd op 6 mei 2021, toen zijn auto zonder betaling van parkeerbelasting werd aangetroffen. Na het uitblijven van betaling, ontving belanghebbende op 9 juni 2021 een aanmaning tot betaling, inclusief aanmaningskosten van € 8. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten en later beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door de invorderingsambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de invorderingsambtenaar uiteindelijk uitspraak op bezwaar heeft gedaan, waardoor het beroep wegens niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt verder dat de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd, omdat de invorderingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag is verzonden. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 418,50, maar niet op vergoeding van het griffierecht. De rechtbank heeft ook bepaald dat wettelijke rente verschuldigd is indien de proceskostenvergoeding niet tijdig wordt betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de invorderingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 1 december 2021.
1.1.
Met dagtekening 9 juni 2021 is aan belanghebbende een aanmaning tot het voldoen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] verzonden. Daarbij zijn € 8 aan kosten in rekening gebracht (de aanmaningskosten).
1.2.
Belanghebbende heeft op 5 juli 2021 bezwaar ingediend tegen de aanmaningskosten.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 7 september 2021 de invorderingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar.
1.4.
Belanghebbende heeft op 27 november 2021 beroep ingesteld wegens het niet (tijdig) beslissen van de invorderingsambtenaar op het bezwaar van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om toekenning van een dwangsom, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente.
1.5.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.6.
De invorderingsambtenaar heeft op 9 december 2021 een dwangsombesluit genomen, waarin is vastgesteld dat een dwangsom van € 1.442 (maximum) is verbeurd, vermeerderd met wettelijke rente van € 11,40.
1.7.
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M.P. Meurs namens de invorderingsambtenaar.
1.9.
Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 oktober 2023 aan de gemachtigde van belanghebbende op adres postbus 7222, 2701 AE te Zoetermeer, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 12 oktober 2023 om 08:18 uur door de gemachtigde van belanghebbende is afgehaald bij een PostNL-locatie, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 6 mei 2021 omstreeks 21:16 uur stil aan de Groenstraat te Tilburg. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 45. Omdat betaling van de naheffingsaanslag uitbleef, is vervolgens de aanmaning opgelegd en zijn de aanmaningskosten in rekening gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep wegens niet-tijdig beslissen. De rechtbank beoordeelt verder of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de gronden die belanghebbende in beroep heeft aangevoerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Verder is de rechtbank van oordeel dat de kosten van de aanmaning in stand blijven. Wel heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding, omdat de invorderingsambtenaar pas in beroep uitspraak op bezwaar heeft gedaan.

Overwegingen

Beroep niet tijdig beslissen
5. Omdat de invorderingsambtenaar tijdens de beroepsfase alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft het ingestelde beroep automatisch ook betrekking op die uitspraak op bezwaar. [1]
5.1.
Het belang bij het beroep over het niet tijdig beslissen is komen te ontvallen, aangezien de invorderingsambtenaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan en heeft beslist op het verzoek om een dwangsom. De hoogte van de verbeurde dwangsom is niet in geschil, aangezien de invorderingsambtenaar het maximale bedrag aan dwangsom heeft toegekend.
5.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep wegens het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. In de omstandigheid dat de invorderingsambtenaar pas in beroep een beslissing heeft genomen, ziet de rechtbank wel aanleiding om een vergoeding toe te kennen voor het indienen van het beroepschrift. [2]
Aanmaningskosten
6. Belanghebbende bepleit in zijn beroepschrift dat de vraag of een niet-aangetekend stuk door een belanghebbende is ontvangen, dient te worden beantwoord aan de hand van het arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2019:1175. Belanghebbende bepleit dat de invorderingsambtenaar onvoldoende heeft onderbouwd dat de naheffingsaanslag is verzonden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de stelling van de invorderingsambtenaar dat de naheffingsaanslag op 10 mei 2021 op rechtsgeldige wijze bekend is gemaakt, als zodanig niet door belanghebbende is betwist in de stukken die tot het dossier behoren. Omdat het een onbetwiste stelling betreft, rust op de invorderingsambtenaar niet de last om zijn ingenomen stelling te staven met bewijs. De aanmaningskosten zijn, gelet op het uitblijven van een betaling op de naheffingsaanslag, daarom terecht in rekening gebracht.
6.2.
Voor zover de aanvulling op het beroepschrift zo moet worden begrepen dat de verzending van de naheffingsaanslag wel wordt betwist, overweegt de rechtbank als volgt. De invorderingsambtenaar bepleit dat het duplicaat van de aanmaning van de naheffingsaanslag is gedateerd op 10 mei 2021 en tevens is op deze datum verzonden. De invorderingsambtenaar heeft in dat kader een uitdraai overgelegd uit het portaal van invorderingskantoor Cannock Chase waarop staat dat de naheffingsaanslag op 10 mei 2021 is verzonden. De aanmaning is naar hetzelfde adres gestuurd als het duplicaat en deze is door belanghebbende ontvangen. De invorderingsambtenaar bepleit dat indien belanghebbende de aanmaning heeft ontvangen, het aannemelijk is dat de oorspronkelijke naheffingsaanslag ook is ontvangen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de stukken van Cannock Chase op zich geen deugdelijke verzendadministratie zijn, maar deze wel een aanwijzing bieden dat de naheffingsaanslag is verzonden. Met inachtneming van het feit dat op de naheffingsaanslag het juiste adres is vermeld en belanghebbende op geen enkel moment na het ontvangen van de aanmaning heeft betwist dat zij een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft ontvangen tot het aanvullend beroepschrift van ruim 1,5 jaar later, is de rechtbank van oordeel dat de invorderingsambtenaar de verzending aannemelijk heeft gemaakt. Uitgangspunt is dan dat belanghebbende de naheffingsaanslag heeft ontvangen en de aanmaningskosten ook in dat geval terecht in rekening zijn gebracht wegens het uitblijven van een betaling op de naheffingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
7.1.
Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond. Dit betekent dat de aanmaningskosten in stand blijven.
7.2.
Belanghebbende krijgt haar griffierecht niet vergoed.
7.3.
Belanghebbende krijgt wel een vergoeding van haar proceskosten, die zij heeft gemaakt voor het indienen van het beroepschrift in verband met het niet tijdig beslissen door de invorderingsambtenaar. De invorderingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe [3] . Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 418,50.
7.4.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan belanghebbende
  • beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Ruesink-Willems, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
2.Hoge Raad 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504.
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
4.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.