Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft besloten de ZW-uitkering niet uit te betalen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een ziekmelding. Op het moment van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst was hij in de veronderstelling dat zijn klachten te maken hadden met verschillen in inzicht met zijn werkgever en de behoefte om op zoek te gaan naar ander werk. Hij heeft na het tekenen van de overeenkomst ook nog gewoon doorgewerkt.
Eiser had de verwachting dat zijn klachten na uitdiensttreding minder zouden worden. Helaas zijn de klachten erger geworden en daarom heeft hij op 10 januari 2022 advies gevraagd aan het UWV. Gelet op advies heeft eiser zich op 10 januari 2022 ziek gemeld. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
8. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er voorafgaand aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst al sprake was van verzuim van werk en later het ontbreken van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Eiser heeft dus tijdens ziekte de arbeidsovereenkomst beëindigd en heeft daarmee een onnodig beroep op de ZW gedaan. Het UWV heeft opgemerkt dat het advies van de UWV-medewerker niet gedragsbepalend is geweest om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Er is volgens het UWV geen sprake van onevenredigheid of strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Grondslag van het besluit
9. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft het UWV onder andere verwezen naar een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser burnout-klachten heeft waarvoor hij medio oktober en november 2021 naar de huisarts is geweest. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser de vaststellingsovereenkomst heeft getekend zonder onderscheid of besef. Verder is de verzekeringsarts b&b van mening dat er sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf medio oktober 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat de voortzetting van de dienstbetrekking, ook als eiser niet zou werken, tot schade van zijn gezondheid zou leiden. Eiser had zich ziek kunnen melden, zodat er geen reden was voor eiser om akkoord te gaan met een ontslag.
10. Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV nader onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft bestaan uit het doen van navraag bij de ex-werkgever, het opvragen van de vaststellingsovereenkomst en het opvragen van informatie bij de huisarts. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aanvullend gerapporteerd en is, rekening houdend met de verkregen informatie, bij zijn eerdere conclusie gebleven.
Is er sprake van een benadelingshandeling?
11. Van een benadelingshandeling is sprake als de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden.Bij de beoordeling of er sprake is van een benadelingshandeling is het dus van belang op welk moment er sprake was van arbeidsongeschiktheid.
12. Uit de informatie die het UWV van de huisarts heeft ontvangen blijkt dat eiser medio oktober 2021 bij de huisarts is geweest. In het huisartsenjournaal is vermeld dat eiser niet lekker in zijn vel zat en dat er sprake is van burnout-klachten. Tijdens het spreekuurcontact met de primaire verzekeringsarts heeft eiser ook verklaard dat hij al sinds de vakantie aan het eind van de zomer klachten had en dat hij, op een paar dagen in oktober na, niet meer kon werken. Ook tijdens de zitting op 30 maart 2023 heeft eiser verklaard dat hij medio oktober 2021 naar de huisarts is gegaan omdat hij altijd moe was en hoofdpijn had. Gelet op al deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b op goede gronden heeft gesteld dat eiser vanaf medio oktober 2021 arbeidsongeschikt is. Het enkele feit dat eiser zich destijds niet ziek heeft gemeld bij de werkgever is daarbij niet van belang.
13. Tijdens het nadere onderzoek door het UWV heeft de ex-werkgever verklaard dat eiser na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen werkzaamheden heeft verricht en ook niet meer op het werk is verschenen. Eiser betwist dat hij niet meer werkzaam is geweest na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Hij stelt nog tot half december 2021 te hebben gewerkt.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ex-werkgever. Los van het feit dat niet kan worden ingezien waarom de ex-werkgever een onjuiste verklaring zou afleggen, blijkt uit de vaststellingsovereenkomst duidelijk dat eiser met de ex-werkgever is overeengekomen dat hij na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst vrijgesteld is van werken. Ook op zijn aanvraag voor een WW-uitkering heeft eiser aangegeven dat hij vanaf 26 oktober 2021 niet meer heeft gewerkt. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser ter zitting dat hij wel heeft gewerkt, is onvoldoende om aan te nemen dat hij toch werkzaamheden heeft verricht. Nu eiser niet meer heeft gewerkt vanaf 26 oktober bestaat er ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er geen sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf medio oktober 2021.
15. Niet in geschil is dat de vaststellingsovereenkomst op 26 oktober 2021 is ondertekend door eiser en zijn werkgever. Dat betekent dat eiser ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst al arbeidsongeschikt was. Eiser heeft door het tekenen van de overeenkomst zijn aanspraak op loon van de werkgever tijdens ziekte prijsgegeven. Daardoor heeft hij een benadelingshandeling gepleegd zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder j, van de ZW.
16. Als sprake is van een benadelingshandeling wordt de uitkering blijvend en geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate te verwijten valt. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 14 juni 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat het eiser in overwegende mate te verwijten valt. Gelet op de klachten die eiser vanaf de zomer had, zijn bezoek aan de huisarts met burnout-klachten en het feit dat hij niet meer werkzaam is geweest, had het eiser ook duidelijk moeten en kunnen zijn dat hij arbeidsongeschiktheid was. Eiser heeft verder ook geen omstandigheden gesteld die maken dat hem geen of een verminderd verwijt kan worden gemaakt.
17. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is het vereist dat het aannemelijk is dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
Ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiser verwezen naar een chatsessie met het UWV. Uit deze chatsessie blijkt niet dat de medewerker waarmee eiser gechat heeft op de hoogte was van het feit dat eiser tijdens arbeidsongeschiktheid heeft ingestemd met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Alleen daarom al kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Overigens blijkt uit de chatsessie alleen dat aan eiser informatie is gegeven over de manier van ziekmelden en niet dat aan hem is toegezegd dat hij na de ziekmelding een ZW-uitkering toegekend zou krijgen.
Rechtszekerheidsbeginsel
18. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV hem had moeten informeren dat als zijn klachten al eerder aanwezig waren, dit mogelijk gevolgen kan hebben voor de ZW-uitkering. Zoals hiervoor onder overweging 17 al is opgemerkt, blijkt uit de chatsessie niet dat de UWV-medewerker bekend was met het feit dat eiser heeft ingestemd met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst tijdens arbeidsongeschiktheid. De informatieplicht van het UWV gaat niet zover dat alle eventuele en mogelijke gevolgen van een ziekmelding met een betrokkene besproken moeten worden. De opmerking van eiser dat hij nu geconfronteerd wordt met een terugvordering maakt dit niet anders. De terugvordering ziet immers op de betaalde WW-uitkering en niet op de ZW-uitkering. Deze terugvordering ligt ook niet ter beoordeling aan de rechtbank voor en valt daarom buiten de omvang van het geding. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet.
19. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt gesteld dat hij geen terugvordering zou hebben gehad als hij zich niet ziek had gemeld. Hij zou dan recht hebben op een WW-uitkering. Door de terugvordering is volgens eiser sprake van onevenredigheid. Zoals de rechtbank onder punt 18 al heeft overwogen valt de terugvordering van de WW-uitkering buiten de omvang van het geding. Eiser heeft geen andere omstandigheden gesteld die maken dat geoordeeld moet worden dat het niet betalen van de ZW-uitkering onevenredig is. Ook het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
20. Eiser heeft gesteld dat er ook sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat er geen rekening is gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hij verwijst daarvoor naar wat door hem is gesteld bij zijn beroep op de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat er geen sprake is van strijd met de overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het UWV heeft bij het nemen van het besluit rekening gehouden met de omstandigheden van eiser. Ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.