ECLI:NL:RBZWB:2023:9271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10494498 CV EXPL 23-1493 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van eisende partijen in vordering tot betaling van premie aan bedrijfstakfondsen

In deze civiele zaak vorderen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf en de Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (hierna: de fondsen) betaling van een achterstallige premie door de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F. (hierna: de VOF). De VOF heeft verweer gevoerd tegen de vordering, waarbij zij aanvoert dat zij de premie niet kan betalen vanwege haar financiële situatie en dat er een toezegging zou zijn gedaan door een medewerker van de fondsen dat er geen bedragen meer verschuldigd zouden zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verkeerde eisende partijen in de dagvaarding zijn genoemd en dat rectificatie mogelijk is, aangezien de VOF niet benadeeld is door deze vergissing. De fondsen hebben hun vordering voldoende onderbouwd, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de VOF premies verschuldigd is over de periode waarin zij personeel in dienst had. De kantonrechter heeft de VOF hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.496,67, vermeerderd met wettelijke consumentenrente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de fondsen toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 27 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10494498 CV EXPL 23-1493
vonnis d.d. 27 december 2023 (bij vervroeging)
inzake
1. de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
eiseressen,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F.t.h.o.d.n.
[handelsnaam 1]en
[handelsnaam 2],
2. [gedaagde 2]vennoot van gedaagde sub 1,
3. [gedaagde 3]vennoot van gedaagde sub 1,
allen gevestigd of zaakdoende te [plaats] aan het [adres] ,
gedaagden,
gedaagde sub 3 procederend in persoon, mede namens de overige gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als “de fondsen” en “de VOF”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 11 april 2023 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 7 juni 2023;
c. de conclusie van repliek van 5 juli 2023 met producties;
d. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 30 augustus 2023;
e. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 13 september 2023 met bijlagen;
f. de akte uitlaten producties van de zijde van de fondsen van 27 september 2203;
g. de rolbeslissing van 15 november 2023;
h. de akte van de fondsen van 29 november 2023 met producties.

2.Het geschil

2.1
De fondsen vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de VOF hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.568,33, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2
de VOF voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Alvorens in te gaan op de inhoud van de zaak overweegt de kantonrechter dat bij rolbeslissing van 15 november 2023 is geconstateerd dat de vordering was ingesteld door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Afbouw, terwijl uit de overgelegde producties lijkt voort te vloeien dat de fondsen vorderingsgerechtigd zijn.
3.2
Bij akte van 29 november 2023 geven de fondsen aan dat zij inderdaad vorderingsgerechtigd zijn en per abuis in de dagvaarding en de conclusie van repliek de verkeerde eiseressen waren genoemd. Zij vragen om rectificatie van de partijaanduiding.
3.3
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een vergissing in de partijaanduiding door een rectificatie worden hersteld indien de vergissing onder de gegeven omstandigheden voor de processuele wederpartij kenbaar was, de wederpartij door de vergissing en de rectificatie daarvan niet is benadeeld of in haar verdediging geschaad, en de rectificatie tijdig heeft plaatsgevonden (zie onder meer HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4765). Met herstel van louter formele fouten mogen in de regel geen materiële belangen van de wederpartij worden geschaad (zie HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881).
3.4
Naar het oordeel van de kantonrechter is in de onderhavige zaak aan de voornoemde voorwaarden voldaan. De vergissing was immers kenbaar voor de VOF, nu uit de producties bij de dagvaarding en conclusie van repliek volgt dat de fondsen de beoogde eisende partijen zijn. De VOF is bovendien niet benadeeld, nu niet is gebleken dat zij gehinderd is haar verweer te kunnen voeren. Daarbij heeft zij nog op de laatste akte van de fondsen mogen reageren. Tot slot heeft de rectificatie tijdig plaatsgevonden, nu in dit vonnis pas een inhoudelijk oordeel wordt gegeven op de vordering van de fondsen. De fondsen zullen dan ook in de plaats worden gesteld van de eerder genoemde eisende partijen en de kantonrechter zal de zaak inhoudelijk behandelen.
3.5
De fondsen stellen dat de VOF premies en bijdrages over de periode september 2021 tot en met december 2021 had moeten voldoen ten behoeve van haar werknemers. De VOF heeft niet aan haar verplichtingen voldaan, zodat zij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van de VOF voeren de fondsen aan dat zij facturen hebben gestuurd aan de VOF over de periode april 2021 tot en met juli 2021 aan de hand van door de VOF verstrekte informatie met betrekking tot haar personeel. Vanaf augustus 2021 werden er geen loongegevens meer ontvangen van de salarisadministrateur van de VOF, zodat de fondsen gerechtigd waren de premies en bijdragen te schatten. Pas op 6 mei 2022 is bericht dat er geen personeel meer in dienst was. De fondsen hebben daarop diverse facturen gecrediteerd. Er is dus rekening gehouden met de door de VOF doorgegeven mutaties. Dit neemt echter niet weg dat de onderhavige facturen verschuldigd blijven. Er is niet toegezegd dat er geen premie of bijdrages meer hoefde te worden betaald, hooguit gold dit voor de gecrediteerde facturen. Tot slot voeren de fondsen aan dat er in het buitengerechtelijk traject meerdere malen contact is geweest met de VOF. Alle brieven zijn ook nog gestuurd aan het zakelijke adres.
3.6
De VOF voert aan dat zij de premie en bijdrages aan de fondsen niet kon voldoen, nu dit tot haar faillissement zou leiden. Vanaf november/december 2021 was er bovendien geen personeel meer in dienst. Dit is aan de fondsen bericht en toen is door de fondsen toegezegd dat de VOF niets meer zou hoeven betalen. Tot slot voert de VOF aan dat zij de brieven en e-mailberichten van de fondsen niet heeft ontvangen. Het kan ook zijn dat deze haar niet zijn opgevallen wegens de gezondheidssituatie van gedaagde sub 3.
3.7
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat de VOF een onderneming exploiteerde die viel onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioen en de CAO, waaraan de fondsen hun bevoegdheden ontlenen. Het voorgaande betekent dat de VOF premie en bijdrages verschuldigd is over de periode dat zij personeel in dienst had. In beginsel is de vordering dan ook toewijsbaar.
3.8
Het meest verstrekkende verweer van de VOF is dat door een medewerker van de fondsen zou zijn toegezegd dat geen bedrag meer verschuldigd is. Dit verweer wordt door de VOF echter niet onderbouwd. Dit verweer wordt bovendien gemotiveerd betwist door de fondsen, zodat niet is komen vast te staan dat de fondsen afstand zouden hebben gedaan van hun vorderingsrecht. Aan dit verweer gaat de kantonrechter voorbij.
3.9
Met betrekking tot de hoogte van het openstaande bedrag overweegt de kantonrechter dat in het voornoemde rolbericht is geconstateerd dat er facturen waren gestuurd over het laatste kwartaal van 2021, terwijl de VOF een groot deel van die periode minder/geen personeel meer in dienst leek te hebben. De kantonrechter heeft de fondsen dan ook in de gelegenheid gesteld hun vordering nader te onderbouwen.
3.1
Bij haar laatste akte hebben de fondsen alle (credit)facturen in het geding gebracht, het verloop van de openstaande bedrag inzichtelijk gemaakt en inzichtelijk gemaakt dat de gecrediteerde bedragen over de periodes dat de VOF geen personeel meer in dienst had in mindering zijn gebracht op nog openstaande facturen uit eerdere periodes. De VOF heeft op deze stukken niet meer gereageerd. De kantonrechter is van oordeel dat de fondsen met de laatstgenoemde stukken hun vordering voldoende hebben onderbouwd, zodat ook aan dit onderdeel van het verweer van de VOF voorbij wordt gegaan. De hoofdsom van € 1.266,76 is toewijsbaar.
3.11
Voldoende hebben de fondsen vervolgens onderbouwd dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Hoewel de VOF heeft betwist e-mailberichten en brieven te hebben gezien, heeft zij aangegeven dat die mogelijk over het hoofd zijn gezien. Daar komt bij dat de fondsen bij conclusie van repliek onweersproken hebben gesteld dat er in het buitengerechtelijke traject diverse malen contact is geweest tussen partijen. Het gevorderde bedrag komt vervolgens overeen met het geldende forfaitaire tarief, zodat het bedrag van € 229,91 zal worden toegewezen.
3.12
Met betrekking tot de gevorderde rente overweegt de kantonrechter dat de passages over de rente in de dagvaarding onduidelijk zijn. Er wordt wettelijke rente, wettelijke handelsrente en wettelijke consumentenrente door elkaar gebruikt, waarbij de fondsen in het lichaam stellen de wettelijke handelsrente subsidiair in rekening te brengen en in het petitum subsidiaire de wettelijke consumentenrente in rekening te brengen.
3.13
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende onderbouwd dat de wettelijke handelsrente in dit geval toewijsbaar is. Niet is voorts onderbouwd welke rente de fondsen met de ‘wettelijke rente’ bedoelen, die zij in de dagvaarding noemen. De kantonrechter zal, gelet op het voorgaande, de wettelijke consumentenrente toewijzen.
3.14
De VOF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten. Voor de laatste akte van de fondsen wordt geen salaris toegekend, nu zij de rectificatie eerder hadden kunnen vragen en hun vorderingen bij dagvaarding en conclusie van repliek voldoende hadden moeten onderbouwen. Aan de zijde van de fondsen worden deze kosten vastgesteld op:
- dagvaardingskosten € 132,42;
- griffierecht € 365,00;
- gemachtigdensalaris € 497,50 (2,5 punten à € 199,00);
- nakosten
€ 99,50+;
Totaal € 1.094,42.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt de VOF hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de fondsen te betalen een bedrag van € 1.496,67, te vermeerderen met de wettelijke consumentenrente over een bedrag van € 1.266,76 vanaf het verzuim van de in de hoofdsom verdisconteerde bedragen tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de VOF hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van de fondsen tot op heden begroot op € 1.094,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet de VOF ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 27 december 2023.