ECLI:NL:RBZWB:2023:9316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411578 / FA RK 23-3218
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen en voorlopige hoofdverblijfplaats bij de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzocht om een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij zij vroeg om de kinderen bij haar te laten wonen en een zorgregeling vast te stellen. De kinderen verblijven sinds juli 2022 bij de vrouw, maar de gecertificeerde instelling (GI) heeft besloten dat de kinderen teruggeplaatst moeten worden bij de vader, wat leidde tot deze procedure.

De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij zowel de vrouw als de man, de vader, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen kwetsbaar zijn en al meerdere wisselingen in hun woonplekken hebben meegemaakt, wat hun hechtingsproblematiek verergert. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de kinderen is om voorlopig bij de vrouw te blijven wonen, in afwachting van een onderzoek door de Raad naar de meest geschikte woonplek voor de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen, maar het verzoek om een zorgregeling is afgewezen omdat dit niet aan de hoofdzaak ten grondslag ligt.

De kinderrechter heeft benadrukt dat er een zorgvuldige en duurzame beslissing moet worden genomen over de woonplek van de kinderen, en dat de Raad binnen drie maanden met een definitief advies zal komen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411578 / FA RK 23-3218
Datum uitspraak: 1 september 2023
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.P. Scholte, te 's-Hertogenbosch,
en
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 6 juli 2023 ontvangen verzoek met bijlagen.
1.2
Bij voormeld verzoekschrift is (ook) de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/410771 / FA RK 23-2847. In de hoofdzaak liggen verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf ter beoordeling voor.
1.3
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 september 2023. Verschenen en gehoord zijn:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die apart van elkaar en van de anderen zijn gehoord;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang van onderhavig verzoek met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling (zaaknummer: C/02/412245 / JE RK 23-1349), het verzoek van de vrouw op grond van de geschillenregeling (zaaknummer: C/02/411714 / JE RK 23-1233) en het verzoek van de Raad tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (zaaknummer: C/02/413187 / JE RK 23-1515) zijn deze zaken tijdens de mondelinge behandeling van 1 september 2023 gelijktijdig behandeld. Op deze verzoeken is bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Uit hun relatie zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] , verder te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] , verder te noemen: [minderjarige 2] .
2.2
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hierna samen met aangeduid met: de kinderen.
2.3
Bij beschikking van 22 juni 2015 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de man bepaald.
2.4
De kinderen staan onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 1 september 2023 (zaaknummer: C/02/412245 / JE RK 23-1349) is de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 augustus 2024.
2.5
Bij beschikking van 5 juli 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de andere ouder met gezag zijnde de vrouw verleend met ingang van 5 juli 2022 tot 31 augustus 2022. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 25 augustus 2023 van de kinderrechter van deze rechtbank (inzake C/02/413187 / JE RK 23-1515) is de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vrouw op verzoek van de Raad verlengd met ingang van 31 augustus 2023 tot 8 september 2023 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden in afwachting van de mondelinge behandeling.
2.6
De kinderen verblijven op basis van voormelde machtiging tot uithuisplaatsing bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak:
1. te bepalen dat de kinderen worden toevertrouwd aan de vrouw;
2. een voorlopige zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen eens per veertien dagen een weekend van vrijdag 16:00 uur tot zondag 15:30 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zullen verblijven.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat de kinderen sinds juli 2022 bij haar verblijven, vanuit haar naar school gaan en de benodigde hulpverlening ontvangen. Er heeft door De Gezinsmanager een perspectiefonderzoek plaatsgevonden, waarbij de conclusie was dat het mogelijk was om de kinderen bij de vrouw te laten opgroeien. Het perspectief is vervolgens bij de vrouw bepaald. De GI heeft echter bij besluit van 23 juni 2023 besloten tot einde van de plaatsing van de kinderen bij de vrouw. De kinderen zouden dan weer terug bij de man gaan wonen. De vrouw wil graag dat de kinderen bij haar en haar partner blijven wonen en zij acht opnieuw een wijziging van de woonplek van de kinderen niet in hun belang.
De kinderen hebben voor de plaatsing bij de vrouw op verschillende plekken gewoond. De kinderen hebben hechtingsproblematiek. Het gaat relatief goed met de kinderen bij de vrouw. De betrokken hulpverleners zijn positief over het verblijf van de kinderen bij de vrouw. De vrouw heeft goed contact met de hulpverlening ( [zorgbegeleiding] , [hulpverlener 1] en [hulpverlener 2] voor [minderjarige 2] ). [zorgbegeleiding] biedt 24-uurs ambulante ondersteuning aan het gezin van de vrouw. [zorgbegeleiding] heeft aangegeven dat er bij de vrouw sprake is van ‘goed genoeg ouderschap’ en dat de vrouw sensitief en responsief handelt richting de kinderen. De vrouw staat open voor de hulpverlening, vraagt hulp en handelt hier ook naar. Er is ook nog de mogelijkheid om meer (systemische) hulpverlening in te zetten. [minderjarige 1] gaat inmiddels weer volledige dagen naar school. [zorgbegeleiding] acht het onacceptabel dat de kinderen wederom van woonplek zouden moeten wisselen. De GI gaat met het besluit tot overplaatsing van de kinderen in tegen het advies van de hulpverlening. De onrust over het perspectief van de kinderen veroorzaakt veel stress bij de kinderen en de vrouw. In de brieven van de kinderen geven zij aan bij de vrouw te willen blijven wonen. Gezien hun hechtingsproblematiek en belast verleden hebben de kinderen de duidelijkheid nodig dat ze bij de vrouw mogen blijven.
De vrouw acht het in het belang van de kinderen dat voor de duur van de bodemprocedure zoveel mogelijk rust wordt geboden voor de kinderen in die zin dat de kinderen voorlopig bij de vrouw kunnen blijven. De vrouw heeft, blijkens de toelichting op de mondelinge behandeling, met haar verzoek bedoeld te verzoeken om voorlopige hoofdverblijf van de kinderen bij haar. Onder regie van de GI is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgesproken, inhoudende dat de kinderen eens per veertien dagen van vrijdag 16:00 uur tot zondag 15:30 uur naar de man gaan alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. Er wordt verzocht om vaststelling van deze zorgregeling.
4.2
Door de man is aangegeven dat hij het beste wil voor de kinderen.
4.3
De GI heeft naar voren gebracht dat de reden dat de GI het besluit van 23 juni 2023 heeft genomen, is omdat zij het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen niet langer noodzakelijk vindt dat zij nog langer bij de vrouw verblijven. Hoewel het perspectief van de kinderen eerder bepaald is bij de vrouw, heeft de GI ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in het gezin van de vrouw en haar partner. De vrouw heeft een licht verstandelijke beperking en eigen problematiek (OCD, chronische depressie) en lichamelijke klachten. Ook de partner van de vrouw heeft een licht verstandelijke beperking. De vrouw en haar partner komen niet toe aan hun eigen persoonlijke ontwikkeling en behandeling, waarvan De Gezinsmanager in het perspectiefonderzoek heeft aangegeven dat dit noodzakelijk is om de opvoeding te kunnen blijven dragen. Er is een disbalans in wat de kinderen nodig hebben op het gebied van gehechtheidsrelaties en stimulering, ondersteuning en begrenzing en wat de vrouw en haar partner kunnen bieden. De kinderen hebben een hechtingsstoornis en daardoor extra behoeften op sociaal-emotioneel gebied. [minderjarige 2] is in een aantal ontwikkeltaken jonger dan haar kalenderleeftijd. Bij [minderjarige 1] kan, als hij iets oneerlijk vindt, zijn gedrag omslaan en kan hij brutaal zijn richting volwassenen. [minderjarige 1] is van school gewisseld, omdat de vorige school handelingsverlegen was ten aanzien van zijn gedrag. De GI maakt zich zorgen over de puberteitsfase en het risico dat het destructief gedrag toeneemt waardoor [minderjarige 1] zijn stresssysteem in disbalans blijft en hij hierdoor onvoldoende tot ontwikkeling komt.
Het afgelopen jaar is er veel hulpverlenging om het systeem heen gebouwd. Zo biedt [zorgbegeleiding] 24-uurs zorg in een ambulante ondersteuningsvorm. Desondanks heeft de GI signalen ontvangen dat de vrouw en haar partner de opvoeding van de kinderen onvoldoende aan kunnen. De draagkracht en draaglast is niet in balans, hetgeen stress binnen het gezin veroorzaakt. De GI maakt zich zorgen of de vrouw niet teveel verantwoordelijkheid vraagt van de kinderen, gezien hun leeftijd en ontwikkeling. Er zijn zorgen over het risico van een sociaal isolement, omdat de kinderen buitenshuis niet afspreken, omdat de vrouw en de partner hier risico’s in zien. Daarnaast voeren de vrouw en haar partner niet altijd één lijn in de opvoeding. Er dient eigenlijk een intensief hulpverleningstraject en diagnostiek ingezet te worden op de hechtingsontwikkeling van de kinderen, maar dit kan niet worden ingezet, omdat de gezinssituatie bij de vrouw dit niet toelaat. De kinderen komen tekort op het gebied van psychische bescherming, stressregulatie en in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Bij de vrouw worden onvoldoende verandermogelijkheden gezien. Gezien deze hoge risico’s vindt de GI dat er bij de vrouw geen sprake is van ‘goed genoeg ouderschap’. De GI ziet bij de vrouw op sociaal-emotioneel gebied een grote bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen.
De GI ziet bij de man minder risico’s in de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen dan bij de vrouw. Stichting Jeugdbescherming Gelderland heeft eerder gezien dat de man een responsieve en warme opvoeding kan bieden. Er is niet geconcludeerd dat er sprake is van een onveilig pedagogisch klimaat bij de man en zijn partner. De andere kinderen van de man staan niet onder toezicht. Het contact tussen de GI en de man is in positieve zin hersteld. De man is coöperatief en actief aanwezig. Hij verleent medewerking aan de ingezette hulpverlening. De man heeft een eigen bedrijf, is flexibel en dus meer beschikbaar.
De GI is zich ervan bewust dat de kinderen al veel wisselingen in verblijfplaats hebben gekend en het perspectief van de kinderen eerder is bepaald bij de vrouw. Echter, de zorgen van de GI over het (onvoldoende) pedagogische klimaat bij de vrouw zijn dermate groot dat zij het in het belang van de kinderen acht om teruggeplaatst te worden bij de man. De GI heeft vernomen dat de Raad met spoed onderzoek zal doen naar bij welke ouder de kinderen het beste kunnen wonen. De GI realiseert zich dat onder voormelde omstandigheden op dit moment de kinderen niet overgeplaatst kunnen worden naar de man, hetgeen betekent dat de kinderen nog voor een korte periode bij de vrouw moeten blijven of neutraal geplaatst moeten worden. De GI verzoekt om aanhouding van het verzoek van de vrouw in afwachting van het onderzoek van de Raad.
4.4
Namens de Raad is bevestigd dat er van zijn zijde al een onderzoek is ingesteld. De GI heeft de beslissing tot einde plaatsing voorgelegd aan de Raad. In eerste instantie was de Raad het eens met de GI om de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vrouw niet te verlengen. De Raad heeft vervolgens een verslaglegging van [zorgbegeleiding] , de hulpverlening bij de vrouw, ontvangen, waaruit blijkt dat de thuissituatie bij de vrouw anders is dan wordt beschreven door de GI. De Raad heeft weinig zicht op de situatie van de man. Het is de Raad daarnaast onvoldoende duidelijk wat de kinderen van hun opvoeders nodig hebben. De Raad heeft daarom besloten een onderzoek uit te voeren naar het perspectief van de kinderen, namelijk naar welke woonplek bij welke gezaghebbende ouder en welke zorgregeling het meest passend voor de kinderen is, gezien hun behoeften. Er is meer tijd nodig om in het belang van de kinderen tot een duurzame beslissing hierover te komen. Zij hebben al de nodige wisselingen in opvoedsituaties meegemaakt. Het zijn kwetsbare kinderen, waarbij er sprake is van onder andere hechtingsproblematiek. De Raad verwacht binnen drie maanden een definitief advies over het verblijf van de kinderen te kunnen geven. De Raad acht het in het belang van de kinderen om hen gedurende het onderzoek niet te verplaatsen. De Raad heeft daarom (in de zaak met kenmerk: C/02/413187 / JE RK 23-1515) verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vrouw.
4.5
De kinderrechter heeft met beide kinderen afzonderlijk van elkaar gesproken. [minderjarige 2] heeft aangegeven dat de kinderrechter niet mag delen wat zij hem heeft verteld. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij bij de moeder wil blijven wonen en dat hij de ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Hetgeen [minderjarige 1] verder heeft verteld, mocht niet gedeeld worden van hem.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
5.2
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank hangen onderhavige verzoeken samen met de verzoeken in de hoofdzaak, zodat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
Verzoek tot aanhouding
5.4
Namens de GI is op 2 augustus 2023 verzocht de mondelinge behandeling aan te houden, omdat de jeugdzorgwerkers niet in de gelegenheid waren de mondelinge behandeling bij te wonen in verband met vakantie.
5.5
De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen gelet op het spoedeisende belang van deze procedure, de datum van indiening van het verzoek en de afloopdata van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld.
Beoordeling
5.6
De rechtbank acht het, net als de Raad, van belang dat er een zorgvuldige en duurzame beslissing zal worden genomen over de vraag bij welke (gezaghebbende) ouder de kinderen zullen (gaan) wonen. Zij zijn kwetsbare kinderen die, doordat ze al meerdere (wijzigingen in hun) woonplekken hebben gehad in hun leven, een belast verleden hebben en met hechtingsproblematiek kampen. En dient zorgvuldig onderzocht te worden welke opvoedingsbehoeften zij hebben, of (één van) de ouders voldoende daarin kunnen bieden en bij welke ouder het meest in het belang van de kinderen is om hun hoofdverblijf te hebben, alsmede wat een passende zorgregeling daarbij is. De Raad heeft aangegeven per direct met dit onderzoek te zijn gestart en verwacht binnen drie maanden een definitief advies te kunnen geven.
5.7
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen om in afwachting van voormeld raadsonderzoek voor de duur van de bodemprocedure voorlopig geen wijziging aan te brengen in hun verblijfplaats in die zin dat zij dus voorlopig bij de vrouw zullen verblijven. De kinderen wonen hier al ruim een jaar en krijgen daar hulpverlening. Daarnaast gaan zij vanuit de vrouw naar school, waarbij zij recentelijk zijn gestart met een nieuw schooljaar. De rechtbank vindt het van belang dat dit gecontinueerd wordt om het vooralsnog rustig voor de kinderen te houden. De rechtbank zal daarom het provisioneel verzoek van de vrouw, zoals gewijzigd bij de mondelinge behandeling, toewijzen en voorlopig in afwachting van het raadsonderzoek en voor de duur van de bodemprocedure de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepalen bij de vrouw.
5.8
De rechtbank wijst het verzoek onder 2 tot het bepalen van een zorgregeling af, reeds omdat in de hoofdzaak hier geen verzoek aan ten grondslag ligt.
5.9
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak (met kenmerk: C/02/410771 / FA RK 23-2847) is bepaald op vrijdag
22 december 2023om
9:45uur. Partijen, de Raad en de GI zullen hiervoor een afzonderlijke oproep voor krijgen.
5.1
De rechtbank verzoekt de Raad de rapportage van het onderzoek voor voormelde mondelinge behandeling in te brengen in de hoofdzaak.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] , voorlopig, voor de duur van de hoofdzaak (met kenmerk: C/02/410771 / FA RK 23-2847) hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk uitgewerkt op 13 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.