Uitspraak
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
22 december 2023om
9:45uur. Partijen, de Raad en de GI zullen hiervoor een afzonderlijke oproep voor krijgen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzocht om een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij zij vroeg om de kinderen bij haar te laten wonen en een zorgregeling vast te stellen. De kinderen verblijven sinds juli 2022 bij de vrouw, maar de gecertificeerde instelling (GI) heeft besloten dat de kinderen teruggeplaatst moeten worden bij de vader, wat leidde tot deze procedure.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij zowel de vrouw als de man, de vader, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen kwetsbaar zijn en al meerdere wisselingen in hun woonplekken hebben meegemaakt, wat hun hechtingsproblematiek verergert. De rechtbank heeft besloten dat het in het belang van de kinderen is om voorlopig bij de vrouw te blijven wonen, in afwachting van een onderzoek door de Raad naar de meest geschikte woonplek voor de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen, maar het verzoek om een zorgregeling is afgewezen omdat dit niet aan de hoofdzaak ten grondslag ligt.
De kinderrechter heeft benadrukt dat er een zorgvuldige en duurzame beslissing moet worden genomen over de woonplek van de kinderen, en dat de Raad binnen drie maanden met een definitief advies zal komen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep.