ECLI:NL:RBZWB:2023:9323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/395024 / FA RK 22-837
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • D. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming tot erkenning van een zeventienjarige minderjarige met ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming tot erkenning van een zeventienjarige minderjarige. De minderjarige, die is opgegroeid in een pleeggezin en kampt met een ontwikkelingsachterstand, heeft aangegeven niet erkend te willen worden door zijn vader. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank heeft daarbij het belang van de minderjarige zwaarder laten wegen dan dat van de vader.

De vader, die sinds 13 oktober 2020 uit detentie is, heeft zijn leven op orde en heeft geen ongepaste inmenging in het leven van de minderjarige en de pleegouders getoond. Hij heeft echter nooit een rol gespeeld in de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die sinds 2007 bij de pleegouders woont. De pleegouders hebben aangegeven dat de erkenning door de vader onrust zou veroorzaken en schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige, die al kwetsbaar is door zijn ontwikkelingsachterstand.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd het verzoek van de vader af te wijzen, en ook de bijzondere curator heeft dit advies ondersteund. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de erkenning niet in het belang van de minderjarige is, en dat de vader's belang bij erkenning niet opweegt tegen de risico's voor de minderjarige. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader afgewezen en bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor 's Rijkskas komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/395024 / FA RK 22-837
Datum uitspraak: 6 december 2023
nadere beschikking vervangende toestemming erkenning
in de zaak van
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Hofland te Breda.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
- mr.
F.J.V.H. STOFFELS, in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006, hierna te noemen: [minderjarige] ,
-
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats 2] ,
-
[de voogdes], hierna te noemen: de voogdes, en
[de pleegvader], hierna te noemen: de pleegvader, hierna samen te noemen: de pleegouders, wonende op een geheim adres, advocaat mr. L. de Groot te Leusden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 21 februari 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- de op 29 juni 2023 ontvangen rapportage van de Raad;
- het F9-formulier van mr. De Groot van 10 juli 2023;
- het F9-formulier van mr. Stoffels van 11 juli 2023;
- het F9-formulier met bijgaande brief van mr. Hofland van 18 juli 2023;
- het F9-formulier van mr. De Groot van 21 juli 2023;
- de brief met bijlage van mr. Hofland van 30 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 9 november 2023. Hierbij waren aanwezig de vader bijgestaan door zijn advocaat de pleegouders bijgestaan door hun advocaat, de bijzondere curator en een vertegenwoordigster van de Raad. De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan de persoonlijk begeleidster van de vader en een vertegenwoordigster van pleegzorg als toehoorders.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 21 februari 2023 is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen. Daarnaast is bepaald dat Pleegzorg de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige] , waarbij informatie wordt verstrekt over zijn schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten. Het verzoek van de vader om vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] is door de rechtbank aangehouden en er is verzocht aan de Raad om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vraag of dit verzoek kan worden toegewezen dan wel of door die toewijzing de belangen van [minderjarige] geschaad zullen worden, in die zin dat er reële risico’s zijn dat [minderjarige] ten gevolge van de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling, zodat vervangende toestemming op dit moment achterwege dient te blijven. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 23 mei 2023 pro forma.
2.2
Thans is aan de orde het verzoek van de vader tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] .
2.3
De Raad heeft in de overgelegde rapportage geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen. De Raad acht namelijk de erkenning niet in het belang van [minderjarige] vanwege het reële risico dat ten gevolge van de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] wordt belemmerd. [minderjarige] geeft aan geen contact te willen met de vader en het lijkt hem een onveilig gevoel te geven om erover te praten. Hij kan het onderscheid tussen erkenning door en contact met de vader niet maken. Deze procedure heeft een grote impact op hem gehad en hij wil op dit moment niets meer horen over zijn afkomst of zijn ouders. [minderjarige] is een kwetsbare jongen. Rust, structuur en duidelijkheid zijn belangrijk voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] en om te voorkomen dat hij terugvalt in angsten en negatief gedrag. De Raad vreest dat de vader na de erkenning op termijn in contact zal proberen te komen met [minderjarige] . Het is de Raad onduidelijk met welke intentie de vader pas recent de verzoeken tot omgang met [minderjarige] en over de erkenning heeft gedaan. De vader heeft laten weten dat het contact met [minderjarige] in de toekomst een vervolgstap kan zijn. Het belang van [minderjarige] en het belang van de vader bij de erkenning botsen met elkaar. Daarnaast ervaren de pleegouders onrust door het verzoek van de vader hierover en dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] . De Raad vreest dat toewijzing van het verzoek om vervangende toestemming voor de erkenning voor spanningen zal zorgen in het systeem rondom [minderjarige] en dat de pleegouders in een zodanige onevenwichtige toestand komen dat dit niet in het belang van [minderjarige] zal zijn. De Raad vindt het wel belangrijk dat als [minderjarige] de behoefte krijgt om meer over zijn achtergrond of over de vader te weten, dat hij hiervoor emotionele toestemming krijgt van de pleegouders en ondersteuning van Pleegzorg hiervoor ontvangt.
2.4
Door en namens de vader is aangegeven dat hij sinds 13 oktober 2020 uit detentie is. Hij heeft begeleiding door de Reclassering en gebruikt sinds 2012 geen middelen meer. Hij heeft zijn leven op orde. De vader heeft zich vanaf het moment van zijn vrijlating nimmer op ongepaste wijze gemengd in het leven van [minderjarige] en de pleegouders. Hij heeft zich op de achtergrond gehouden en de juridische regels gevolgd. Voor de vader is het van belang dat de relatie met [minderjarige] rechtens erkend wordt als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Hij zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] niet in het gedrang komt op het moment dat hij hem mag erkennen. Hij is ook bereid iedere vorm van begeleiding hierin te accepteren. De erkenning hoeft geen invloed te hebben op de stabiliteit en structuur van [minderjarige] , aangezien hij die bij de pleegouders blijft behouden. De vader heeft zich neergelegd bij de beslissing van de rechtbank dat er geen omgang tussen hem en [minderjarige] zal plaatsvinden. De vader ziet de erkenning als een toevoeging aan de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , omdat zijn afstamming en roots daarin tot uitdrukking komen. De erkenning zal niets afdoen aan de gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en de pleegouders. De vader houdt de hoop op toekomstig contact met [minderjarige] , maar respecteert de onmogelijkheden vanwege [minderjarige] . De vader is dankbaar dat de pleegouders de goede zorg over [minderjarige] op zich hebben genomen. Hij staat nog steeds open voor contactopbouw met de pleegouders. De vader had de hoop dat met kleine stapjes en zonder [minderjarige] te belasten het vertrouwen van de pleegouders kon worden hersteld. Hij vindt het jammer dat de pleegouders niet de kans nemen om hem te leren kennen en aan te geven hoe hun angst kan worden weggenomen. Het beeld over de vader zal niet veranderen als de pleegouders de vader op afstand blijven houden. De vader verkrijgt inmiddels elk kwartaal informatie over [minderjarige] . De stelling dat zijn verblijfstatus de reden is voor het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning is onjuist. De vader heeft een brief van de IND overgelegd waaruit blijkt dat zijn verblijfsvergunning definitief niet ingetrokken zal worden. Voor de vader is de erkenning belangrijk, omdat [minderjarige] hem dan in de toekomst via de gemeente kan vinden als hij daar behoefte aan heeft.
2.5
Door en namens de pleegouders is aangegeven dat [minderjarige] bij hen woont sinds 3 mei 2007. De vader heeft geen rol gehad in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] heeft geen herinnering aan hem. Hij heeft ook geen contact met de moeder. [minderjarige] heeft wel een fotoboekje met enkele foto’s van zijn vader en zijn moeder en informatie over Somalië. [minderjarige] is kwetsbaar door zijn ontwikkelingsachterstand. Hij heeft een verstandelijke beperking en functioneert op sociaal-emotionele leeftijd van zeven jaar. Hij heeft daarnaast ADHD en mogelijk PDD-NOS. [minderjarige] heeft veel structuur en duidelijkheid nodig. Onrust is voor hem een trigger voor een onveilig gevoel. [minderjarige] heeft statusvoorlichting gehad. Sinds deze procedure wijst hij alles omtrent zijn afstamming af, omdat het hem onrustig maakt. De pleegouders verzoeken het verzoek van de vader af te wijzen, omdat er een reëel risico is dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt bij toewijzing van het verzoek. Daarnaast vinden de pleegouders dat ook hun belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad bij de erkenning van [minderjarige] door de vader. De pleegouders ervaren gevoelens van onveiligheid vanwege de ernstige delicten waarvoor de vader is veroordeeld. Uit het verslag van Kentron blijkt een groot risico op een terugval. De begeleiding door de Reclassering vervalt begin volgend jaar. Dat geeft de pleegouders geen gevoel van vertrouwen. Het adres van de pleegouders is ook geheim. Gezien de beperkingen van [minderjarige] zal er als hij meerderjarig is bewindvoering en mentorschap moeten komen. Als de vader [minderjarige] dan zou hebben erkend, wordt hij mogelijk als belanghebbende in die procedures aangemerkt en krijgt hij informatie over hem. Tevens zijn zij geschrokken door de onwaarheden in het verzoek van de vader. De opvoeding van [minderjarige] is intensief en de pleegouders willen hun energie daarop richten. De pleegouders hebben geen behoefte aan een gesprek met de vader. Als [minderjarige] in de toekomst naar zijn vader vraagt, kunnen zij wel de informatie over hem achterhalen.
2.6
De bijzondere curator heeft in zijn verslag van 29 juni 2022 aangegeven dat zowel het kind als de verwekker conform jurisprudentie van de Hoge Raad er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke rechtsbetrekking. De bijzondere curator adviseert echter aan de rechtbank het verzoek van de vader af te wijzen.
[minderjarige] geeft zelf aan geen contact te willen met zijn vader. Hij kan dit standpunt goed verwoorden. De gedragswetenschapper die de bijzondere curator heeft geconsulteerd, heeft aangegeven dat [minderjarige] het verzoek tot erkenning door de vader, gezien zijn ontwikkelingsproblematiek, niet begrijpt en de consequenties niet kan overzien. [minderjarige] is daarom niet in staat om zelf toestemming te geven voor de verzochte erkenning. Voor [minderjarige] is het van belang, mede door zijn achterstand en kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling, dat er structuur, veiligheid en duidelijkheid worden geboden. Bij nieuwe situaties en onbekende mensen wordt hij angstig. Hij laat dan druk en impulsief gedrag zien met tics en ongecontroleerde bewegingen. Hij heeft veel aansturing en nabijheid nodig van voor hem bekende mensen. De gehele, onvoorspelbare situatie rondom het verzoek van de vader brengt onrust mee voor [minderjarige] , waardoor er angsten bij hem ontstaan. De bijzondere curator is daarom van mening dat door toewijzing van het verzoek voor [minderjarige] een reële kans ontstaat dat hij wordt belemmerd in zijn evenwichtige en sociaalpsychologische ontwikkeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator gepersisteerd bij zijn advies.
2.7
Op de voorwaarden voor erkenning is artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge dit artikel kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke
betrekking staat tot het kind.
2.8
Uit de rapportage van Verilabs van 7 oktober 2022 is gebleken dat de vader de verwekker is van [minderjarige] .
2.9
Aangezien [minderjarige] ouder is dan 16 jaar is voor de erkenning door de vader de toestemming van de moeder niet langer vereist. [minderjarige] heeft in het kindgesprek met de rechter op 12 januari 2023 aangegeven dat hij geen contact wil met zijn vader en, nadat de rechter heeft aangegeven dat zijn vader ook een verzoek heeft ingediend om hem te mogen erkennen, dat hij dat ook niet wil. Uit de rapportage van de bijzondere curator is gebleken dat [minderjarige] door zijn ontwikkelingsachterstand niet in staat is om zelf toestemming te geven voor de verzochte erkenning. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] zijn toestemming voor de erkenning door de vader in ieder geval niet heeft verleend.
2.1
Bij de beoordeling van een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning komt het aan op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij als uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
In de conclusie van de Procureur-Generaal van de Hoge Raad van 27 november 2015 (ECLI:NL:PHR:2015:2343) is aangegeven dat tijdens de parlementaire behandeling van het wetsontwerp is opgemerkt dat het belang van de verwekker bij het tot stand komen van de familierechtelijke betrekking niet zo zwaar kan wegen dat de belangen van het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen. Daarnaast is overwogen dat moet worden bedacht dat op grond van art. 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging (
“a primary consideration”) vormen. Deze zullen in geval van conflict van belangen dan ook in de regel de doorslag behoren te geven.
2.11
De moeder heeft geen gezag over [minderjarige] en geen contact met hem. Haar belangen worden daarom niet meegenomen in de hiervoor genoemde belangenafweging. De wet biedt verder geen grondslag om de belangen van de pleegouders (de voogdes en de pleegvader) gelijk te stellen aan de belangen die aan een moeder worden toebedeeld in artikel 1:204 lid 3 BW, te weten het niet mogen schaden van de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat van de pleegouders mag worden verwacht dat zij in staat zijn om hun gevoelens ten opzichte van de vader niet van invloed te laten zijn op hun verhouding met [minderjarige] .
2.12
Gezien het voormelde moet het belang van de vader bij de erkenning van [minderjarige] worden afgewogen tegen het belang van [minderjarige] om dit niet te doen. Van schade aan de belangen van het kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
2.13
De rechtbank overweegt ten aanzien van de belangen van de vader als volgt. De vader heeft nooit een rol gehad in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en door de beslissing van de rechtbank van 21 februari 2023, waarin het verzoek van de vader tot het vaststelling van een omgangsregeling is afgewezen, is voor hem op dit moment en in de nabije toekomst ook geen rol in het leven van [minderjarige] weggelegd. Dat neemt niet weg dat het recht van de vader op omgang, dat op grond van ‘private life’ in voormelde beschikking is vastgesteld, door deze beslissing niet verandert. De rechtbank stelt daarmee vast dat het recht op omgang niet een belang van de vader is dat in de belangenafweging in deze afstammingszaak moet worden meegenomen. De vader heeft aangegeven dat hij het belangrijk vindt dat hij door [minderjarige] gevonden kan worden door de vermelding van zijn persoonsgegevens op de akte van erkenning aan de geboorteakte, op het moment dat [minderjarige] wel behoefte heeft aan informatie over of contact met de vader. De rechtbank overweegt dat dit belang van de vader ook op een andere wijze dan alleen met de erkenning kan worden gediend. Op dit moment beschikken de pleegouders en Pleegzorg over de persoonsgegevens van de vader en in de toekomst kunnen zij deze ook doorgegeven aan de bewindvoerder of mentor, die naar verwachting in de toekomst voor [minderjarige] nodig is.
De vader is drie jaar geleden uit detentie gekomen. Dat hij strafrechtelijk is veroordeeld, is niet van doorslaggevend belang voor het antwoord op de vraag of hij [minderjarige] mag erkennen. Uit de door de vader overgelegde stukken blijkt namelijk dat hij zijn leven sindsdien een positieve wending heeft gegeven. Ook heeft hij zich vanaf het moment van vrijlating nimmer op ongepaste wijze gemengd in het leven van [minderjarige] en de pleegouders. Tevens ziet de rechtbank, gezien de overgelegde stukken van de IND, geen bevestiging van de stelling dat de vader dit verzoek enkel heeft gedaan voor behoud van zijn verblijfsvergunning. Het gaat de vader om de gevoelsmatige gevolgen van het mogen erkennen van zijn kind. De vader heeft, gezien de jurisprudentie, er in dat kader belang bij en aanspraak op dat de relatie met [minderjarige] wordt erkend als familierechtelijke rechtsbetrekking.
2.14
Ten aanzien van de belangen van [minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt. Ondanks dat [minderjarige] door zijn ontwikkelingsproblematiek de betekenis en de gevolgen van een erkenning niet kan overzien, is voor de rechtbank helder dat hij op dit moment alles omtrent zijn vader afwijst. De rechtbank gaat er, mede gelet op wat [minderjarige] in zijn gesprek tegen de rechter heeft verteld, daarom vanuit dat [minderjarige] niet erkend wil worden door de vader.
[minderjarige] heeft een verstandelijke beperking, een grote sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en een ontwikkelstoornis. Er is bij [minderjarige] derhalve sprake van een kwetsbare ontwikkeling. Hij heeft meer dan gemiddeld behoefte aan rust, duidelijkheid en structuur. Onrust, onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid geven hem een onveilig gevoel met gevolgen voor zijn gedrag. Het bespreken van het onderwerp ‘vader’ zorgt bij [minderjarige] voor onrust en onduidelijkheid, hetgeen daarmee direct van invloed is op zijn ontwikkeling en gedrag.
Een erkenning is een administratieve handeling, namelijk dat er een akte van erkenning met de naam van de vader wordt gehecht aan de geboorteakte van het kind. Van deze administratieve handeling zou [minderjarige] op zich geen last hebben. Een erkenning heeft ook geen directe gevolgen voor het al dan niet plaatsvinden van contact met zijn vader. De gevolgen van een erkenning reiken echter verder dan de administratieve handeling, ook tijdens de meerderjarigheid. Als in de toekomst een geboorteakte, uittreksel uit de BRP of een ander officieel document nodig is, kan [minderjarige] geconfronteerd worden met de gegevens van zijn vader, terwijl anderzijds de vader bij een erkenning mogelijk toegang krijgt tot bepaalde gegevens van [minderjarige] , die op dit moment in het kader van zijn bescherming niet openbaar zijn.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de kans reëel dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] door de gevolgen van een erkenning in het gedrang komt. De rechtbank neemt daarbij tevens in overweging dat degenen die bij [minderjarige] betrokken zijn - zoals de Raad, de bijzondere curator en de voogdes - zijn belangen hebben afgewogen. Zij geven allen aan dat een erkenning niet in het belang van [minderjarige] is en zelfs schadelijk zal zijn voor zijn, toch al kwetsbare, ontwikkeling.
2.15
Het belang van de vader bij de totstandkoming van de familierechtelijke betrekking kan en mag niet zo zwaar wegen dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. De rechtbank laat het hiervoor besproken belang van [minderjarige] zwaarder wegen dan dat van de vader en zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.
2.16
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 september 2022 is, bij benoeming van Verilabs als deskundige voor het DNA-onderzoek tussen de vader en [minderjarige] , bepaald dat het voorschot van € 685,- vooralsnog ten last zou komen van ’s Rijkskas. Bij de deskundigenrapportage van Verilabs is de factuur van 7 oktober 2022 ter hoogte van € 685,- overgelegd. De rechtbank zal hierbij bepalen dat deze kosten gelet op de bijzondere omstandigheden voor ’s Rijkskas komen.
2.17
Nu er sprake is van een eindbeschikking is de taak van de bijzondere curator geëindigd.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vader af;
bepaalt dat voormelde kosten van Verilabs van € 685,- voor ‘s Rijkskas komen.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023 door
mr. De Graaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, als griffier.
verzonden op:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.