ECLI:NL:RBZWB:2023:9327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
RK 23-003618 en 23-003619
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding eiste wegens een onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoekschriften waren ingediend op 9 februari 2023 en betroffen een vergoeding van € 260,00 voor schade door inverzekeringstelling en € 680,00 voor kosten van rechtsbijstand. De verzoeker was op 2 oktober 2020 in verzekering gesteld en op 3 oktober 2020 weer in vrijheid gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet zelf verantwoordelijk was voor de verdenking die tegen hem was gerezen, aangezien hij enkel de tenaamgestelde van een voertuig was en niet als bestuurder kon worden geïdentificeerd. De officier van justitie had eerder een beleidssepot toegepast, wat betekent dat de zaak niet verder werd vervolgd uit opportuniteitsoverwegingen. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid waren om de verzoeken af te wijzen en heeft de gevraagde vergoedingen toegewezen. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering toegewezen, waarbij in totaal een bedrag van € 940,00 werd vastgesteld. De beslissing is genomen door rechter J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-247511-20
rk-nummers: 23-003618 en 23-003619
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 9 februari 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1996 te [plaats] ( [land] )
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.L. van Gaalen, Pieter Braaijweg 85 te 1114 AJ Amsterdam-Duivendrecht.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 31 januari 2023;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 2 oktober 2020 in verzekering is gesteld en op 3 oktober 2020 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 6 oktober 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. I.J.M. van der Hamsvoord en mr. M.L. van Gaalen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling van 2 oktober 2020 tot en met 3 oktober 2020. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 260,00, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij de ingediende verzoekschriften. In aanvulling daarop is aangevoerd dat het niet aan verzoeker zelf te wijten is dat hij als verdachte is aangemerkt. Verwezen is naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:7886), waarin is bepaald dat in onderhavige procedure niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van een verzoeker, maar dat daarin wel een aantal aspecten mogen worden meegewogen. Verzoeker is in onderhavige zaak enkel in beeld gekomen omdat hij de tenaamgestelde van een voertuig betrof. Niet is vastgesteld dat hij de bestuurder van het voertuig was. Vervolgens is een still van de camerabeelden door twee verbalisanten vergeleken met de foto van verzoeker uit het politiesysteem, waarbij verbalisanten hebben verklaard verzoeker te herkennen. Een herkenning aan de hand van de genoemde foto’s was echter niet mogelijk. De still was immers erg onduidelijk en de “kenmerkende bakkebaarden” waarover de verbalisant sprak, waren niet te zien op de foto van verzoeker uit het politiesysteem.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de verzoeken dienen te worden afgewezen. Daartoe is, onder verwijzing van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 met ECLI-nummer ECLI:NL:HR:2013:BX5566, aangevoerd dat sprake is van een beleidssepot en aldus geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot een vrijspraak. Het is aan verzoeker zelf te wijten dat hij als verdachte is aangemerkt. De zaak is enkel geseponeerd uit opportuniteitsoverwegingen, waarbij het belang van verzoeker is meegewogen. Er zijn derhalve geen gronden van billijkheid om aan verzoeker de verzochte vergoeding toe te kennen.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat sprake was van een bewijsbare zaak.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv kan aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 31 januari 2023 tot een (beleids)sepot overgegaan met als reden dat de recente bestraffing van verzoeker een vervolging niet noodzakelijk maakt. De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 533 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.
De rechtbank is op basis van de stukken in het dossier van oordeel dat geen gronden van billijkheid eraan in de weg staan om de op de voet van artikel 533 Sv gevraagde vergoeding toe te kennen. De rechtbank overweegt hiertoe dat bij één van de diefstallen van diverse kratten bij de Jumbo een voertuig is gesignaleerd welke op naam van verzoeker stond. Vervolgens is door verbalisanten een still bekeken met daarop een persoon die mogelijk in het signalement van verzoeker past, maar waarop verzoeker naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig te herkennen valt. Tot slot neemt de rechtbank in overweging dat het niet verzoeker, maar de broer van verzoeker is geweest die enige tijd later met de gestolen kratten is aangehouden. Onder genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad.
Verzoeker heeft
twee dagen in verzekeringop het politiebureau doorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00, bestaande uit kosten voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 940,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Coumans & Van Gaalen Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “530 Sv [verzoeker] ”.
Deze beslissing is op 20 oktober 2023 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).