ECLI:NL:RBZWB:2023:9348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
C/02/409410 FA RK 23-2199
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij voornaamswijziging van minderjarige met Turkse nationaliteit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een verzoek tot wijziging van de voornaam van een minderjarige met de Turkse nationaliteit. De verzoekers, de ouders van de minderjarige, hebben het verzoek ingediend met de stelling dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om dit verzoek te behandelen. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2023 mondeling behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun advocaat, mr. Mor-Yazir. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de minderjarige enkel de Turkse nationaliteit heeft, wat complicaties met zich meebrengt in het kader van de Overeenkomst van Istanbul, die bepaalt dat veranderingen van voornamen niet toegestaan zijn aan onderdanen van een andere overeenkomstsluitende staat, tenzij zij ook eigen onderdanen zijn.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel verzoekers zich beroepen op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), de Overeenkomst van Istanbul voorrang heeft. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om het verzoek tot voornaamswijziging te behandelen, en dat verzoekers zich moeten wenden tot de Turkse autoriteiten voor een naamswijziging. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen. De beschikking is op 22 december 2023 uitgesproken door mr. Van Leuven, in aanwezigheid van de griffier, mr. Schröder.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/409410 FA RK 23-2199
datum uitspraak: 22 december 2023
beschikking betreffende voornaamswijziging
in de zaak van
[verzoeker 1],
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
in hun hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordigers van na te noemen minderjarige,
hierna te noemen verzoekers,
advocaat mr. Mor-Yazir.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 10 mei 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de akte met [nummer] van het jaar 2020 van het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg van 2 juni 2023;
- het mailbericht van mr. Mor-Yazir van 31 juli 2023;
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 5 september 2023 aan de hierna onder 1.2. te noemen belanghebbenden, houdende een oproep voor de mondelinge behandeling;
- het Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 oktober 2023;
- de brief van mr. Mor-Yazir van 1 november 2023 tevens houdende wijziging verzoek;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg van
13 november 2023.
1.2. Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
a. mevrouw [verzoeker 2], moeder van na te noemen minderjarige;
b. de heer [verzoeker 1], vader van na te noemen minderjarige;
c. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 31 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen verzoekers, bijgestaan door hun advocaat. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is er telefonisch contact geweest met de heer [naam], ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg. Hij bleek de onder 1.1. genoemde oproepbrief niet te hebben ontvangen. Met de brief van 13 november 2023 heeft de heer [naam] schriftelijk gereageerd op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wijziging van de voornaam van de [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020.

3.De beoordeling

3.1.
In voormelde geboorteakte staat als voornaam van de minderjarige vermeld: ‘[minderjarige]’.
3.2.
Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de minderjarige de Turkse nationaliteit heeft.
3.3.
In rechte staat vast dat verzoekers de wettelijk vertegenwoordigers zijn van de minderjarige.
Bevoegdheid
3.4.
De rechtbank zal eerst moeten beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dus of de rechtbank bevoegd is om van onderhavig verzoek kennis te nemen.
3.5.
Nederland is – naast Turkije – partij bij de Overeenkomst inzake veranderingen van geslachtsnamen en voornamen van 4 september 1958 (de Overeenkomst van Istanbul). Artikel 2 van dit verdrag bepaalt dat iedere overeenkomstsluitende staat zich verbindt om veranderingen van geslachtsnamen of voornamen niet toe te staan aan onderdanen van een andere overeenkomstsluitende staat, tenzij zij tevens eigen onderdanen zijn.
3.6.
Aangezien de minderjarige alleen de Turkse nationaliteit heeft, zou dit betekenen dat de Nederlandse rechter gelet op de overeenkomst die er met Turkije is geen voornaamswijziging kan toestaan.
3.7.
De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt zich ook op dit standpunt en geeft aan dat verzoekers hun verzoek dienen voor te leggen aan de Turkse bevoegde autoriteit.
3.8.
Verzoekers voeren aan dat het Gerechtshof ’s-Gravenhage in de uitspraak van
18 oktober 2006 (ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2068) voornoemd artikel 2 van de Overeenkomst van Istanbul in strijd heeft verklaard met het non-discriminatiebeginsel van artikel 12 van het EG-Verdrag (
nu artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)). Hoewel geen van de in de uitspraak genoemde uitzonderingen van toepassing zijn op de situatie van verzoekers menen zij wel dat strikte toepassing van artikel 2 in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Waaronder begrepen het recht op een naam, het recht op een veilig leven en het recht op bescherming tegen mishandeling. De minderjarige kan vanwege haar naam veel gepest worden en dient hiertegen beschermd te worden. Verzoekers verzoeken de rechtbank dan ook artikel 2 van de Overeenkomst van Istanbul buiten toepassing te laten verklaren en het IVRK te laten prevaleren.
3.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met (de advocaat van) verzoekers besproken in hoeverre een toepassing van de artikelen 24 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) tot dezelfde uitkomst zou kunnen leiden die uit de huidige jurisprudentie volgt bij toepassing van artikel 18 VWEU. Dit omdat lid 1 van artikel 24 kort gezegd aangeeft dat elk kind, zonder onderscheid naar onder meer nationale afkomst, recht heeft op die beschermende maatregelen waarop het in verband met zijn minderjarigheid recht heeft en artikel 26 een ieder gelijke bescherming garandeert tegen discriminatie op welke grond ook, zoals nationale afkomst.
Nader onderzoek na de mondelinge behandeling leidt de rechtbank tot het oordeel dat een gelijke toepassing niet opgaat. De verhouding van de verdragen ten opzichte van elkaar beschouwend leidt tot de conclusie de Overeenkomst van Istanbul voorgaat op het IVBPR. Dit volgt (onder meer) uit het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 1969. In de Overeenkomst van Istanbul is een specifieke regeling getroffen met betrekking tot de veranderingen van geslachtsnamen en voornamen. De uitzondering die vervolgens in de jurisprudentie is gemaakt voor onderdanen van een lidstaat van de EU vindt zijn grondslag in het gemeenschapsrecht, dat evenwel geen gelijke toepassing kan vinden ten aanzien van een staat, zoals in dit geval Turkije, die geen EU lidstaat is.
Het beroep van verzoekers dat artikel 2 van de Overeenkomst van Istanbul in strijd is met het IVRK gaat volgens de rechtbank ook niet op, aangezien artikel 7 van het IVRK bepaalt dat het kind vanaf de geboorte recht heeft op een naam en de minderjarige deze bij haar geboorte ook heeft gekregen. Verder is in het Turkse Burgerlijk Wetboek opgenomen dat een naamswijziging wegens gegronde redenen aan de rechter kan worden verzocht. Er is dus een procedure in Turkije voorhanden voor wijziging van de voornaam van de minderjarige. Gelet daarop kan volgens de rechtbank niet (direct) worden geoordeeld dat met de toepassing van artikel 2 van de Overeenkomst van Istanbul de minderjarige ernstig in haar belangen wordt geschaad.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt en dat verzoekers zich moeten wenden tot de Turkse rechter. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren van het verzoek tot voornaamswijziging kennis te nemen.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart zich onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven en in tegenwoordigheid van mr. Schröder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023,.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.