In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift ingediend door klager, die de teruggave van een in beslag genomen voertuig, een Peugeot Partner, vorderde. Het voertuig was in beslag genomen op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) in verband met een strafrechtelijk onderzoek in België, waarbij klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. Klager stelde dat hij eigenaar was van het voertuig en dat het belang van strafvordering niet meer zou bestaan, waardoor het beslag opgeheven diende te worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat klager ontvankelijk was in zijn verzoek. Tijdens de behandeling in de raadkamer op 11 december 2023 was klager niet verschenen, maar zijn raadsman en de officier van justitie waren wel aanwezig. De officier van justitie heeft betoogd dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien de ernst van de beschuldigingen en het verzoek van de Belgische autoriteiten om het beslag te handhaven.
De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat zij niet de gronden voor het uitvaardigen van het EOB kan toetsen, noch de proportionaliteit van de inbeslagneming. De rechtbank concludeerde dat het voertuig inderdaad het bewijsmateriaal betrof waarop de EOB's betrekking hadden en dat het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat aanwezig was. Daarom heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat het beslag op het voertuig gehandhaafd blijft.