ECLI:NL:RBZWB:2023:9417

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-027402
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname voertuig ter uitvoering van Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift ingediend door klager, die de teruggave van een in beslag genomen voertuig, een Peugeot Partner, vorderde. Het voertuig was in beslag genomen op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) in verband met een strafrechtelijk onderzoek in België, waarbij klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. Klager stelde dat hij eigenaar was van het voertuig en dat het belang van strafvordering niet meer zou bestaan, waardoor het beslag opgeheven diende te worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat klager ontvankelijk was in zijn verzoek. Tijdens de behandeling in de raadkamer op 11 december 2023 was klager niet verschenen, maar zijn raadsman en de officier van justitie waren wel aanwezig. De officier van justitie heeft betoogd dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien de ernst van de beschuldigingen en het verzoek van de Belgische autoriteiten om het beslag te handhaven.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat zij niet de gronden voor het uitvaardigen van het EOB kan toetsen, noch de proportionaliteit van de inbeslagneming. De rechtbank concludeerde dat het voertuig inderdaad het bewijsmateriaal betrof waarop de EOB's betrekking hadden en dat het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat aanwezig was. Daarom heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat het beslag op het voertuig gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk-nummer: 23-027402
EOB-nummer: EOB-I-2023020881
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J. Woodrow, Tivolistraat 30 te 5017 HR Tilburg.
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de bijlage inbeslaggenomen goederen, waaruit blijkt dat ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) in beslag is genomen: een voertuig van het merk Peugeot, type Partner, en voorzien van het [kenteken] ( [IBN-code] );
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 2 november 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 22 november 2023; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is, nu er geen geheimhouding van stukken meer is verzocht -met instemming van de officier van justitie- behandeld in de openbare raadkamer op 11 december 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein en mr. P. van de Kerkhof als waarnemend raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Standpunt klager:
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 12 september 2023 gelegde beslag op een Peugeot Partner met [kenteken] met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager eigenaar en rechthebbende is van het inbeslaggenomen voertuig. Klager meent dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag ontbreekt en dat dit voortduren in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidariteit.
In raadkamer is ten aanzien van het inbeslaggenomen voertuig gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Klager is directeur van het bedrijf [b.v.] De raadsman geeft aan dat het klaagschrift mede is ingediend namens het bedrijf.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat klager in België wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. Het inbeslaggenomen voertuig staat op naam van het bedrijf [b.v.] , waarvan klager directeur is. De Belgische onderzoeksrechter heeft op 6 november jl. per e-mail te kennen gegeven dat het beslag op alle goederen gehandhaafd dient te blijven. Het voertuig is op grond van het EOB in beslag genomen en de Belgische autoriteiten hebben de inbeslagname verzocht wegens betrokkenheid van het voertuig bij de gepleegde feiten. Het voertuig dient om de waarheid aan de dag te brengen en er heeft nog geen (afgerond) onderzoek kunnen plaatsvinden.
Op 11 december 2023 is voorafgaand aan de behandeling in raadkamer per e-mail een aanvullend schriftelijk standpunt verstrekt. In dit schriftelijk standpunt en in raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Het inbeslaggenomen voertuig valt onder de reikwijdte van het tweede uitgevaardigde EOB.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift wordt geacht tijdig te zijn ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank oordeelt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat het voertuig waarvan klager de teruggave verlangt in beslag is genomen ter uitvoering van de EOB’s van 16 mei 2023 en 21 augustus 2023, uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. Daarin wordt gerelateerd dat klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. De Nederlandse gerechtelijke en politionele autoriteiten wordt in het EOB van 16 mei 2023 onder andere gevraagd om een huiszoeking te verrichten bij klager en bij [verdachte] , waar uiteindelijk de sleutel van voornoemd voertuig is aangetroffen. In het EOB van 21 augustus 2023 wordt onder andere expliciet gevraagd om het voertuig, te weten een Peugeot Partner met [kenteken] op naam van [b.v.] , in beslag te nemen, nu deze op de plaats van de vermoedelijke plantage is opgemerkt. Het inbeslaggenomen voertuig betreft aldus het bewijsmateriaal waarop de EOB’s betrekking hebben en die de uitvaardigende autoriteit met die bevelen beoogde te verkrijgen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het beslag dat is gelegd op het voertuig ter uitvoering van de EOB’s ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en K. Verdult, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2022.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).