ECLI:NL:RBZWB:2023:9419

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-025072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen goederen ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting in Grave. Het klaagschrift betreft de opheffing van beslag op verschillende inbeslaggenomen goederen, waaronder telefoons en een voertuig, die op 12 september 2023 zijn in beslag genomen ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB). De klager stelt dat hij eigenaar is van de goederen en dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag ontbreekt. De officier van justitie heeft echter aangevoerd dat het beslag gehandhaafd moet blijven, omdat de klager in België wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat de klager ontvankelijk is. De rechtbank oordeelt dat de inbeslaggenomen goederen, inclusief het voertuig, onder de reikwijdte van de EOB's vallen en dat het beslag rechtmatig is gelegd. De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond, waarmee het beslag op de goederen gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk-nummer: 23-025072
EOB-nummer: EOB-I-2023020881
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Grave, Muntlaan 1 te 5361 ME Grave
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J. Woodrow, Tivolistraat 30 te 5017 HR Tilburg.
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de bijlage inbeslaggenomen goederen, waaruit blijkt dat op 12 september 2023 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) in beslag zijn genomen:
  • een telefoon van het merk Nokia (IBN-code: [code 1]);
  • een telefoon van het merk Redmi (IBN-code: [code 2]);
  • een USB-stick van het merk SanDisk (IBN-code: [code 3]);
  • een voertuig van het merk Seat, type Ibiza, voorzien van het [kenteken] (IBN-code: [code 4]);
  • een klaptelefoon van het merk Oke (IBN-code: [code 5]);
  • een telefoon van het merk Motorola (IBN-code: [code 6]);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 6 oktober 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • de verweerschriften van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling op 22 november 2023; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is, nu er geen geheimhouding van stukken meer is verzocht –met instemming van de officier van justitie – behandeld in de openbare raadkamer op 11 december 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein en mr. P. van de Kerkhof als waarnemend raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Standpunt klager:
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de op 12 september 2023 gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager eigenaar en rechthebbende is van de inbeslaggenomen goederen. Klager meent dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag ontbreekt en dat dit voortduren in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
In raadkamer heeft de raadsman het op 22 november 2023 ingenomen primaire standpunt omtrent de ondertekening van de EOB’s niet gehandhaafd, nu ondertekende versies van het tweede en derde uitgevaardigde EOB alsnog zijn verstrekt. Ten aanzien van het inbeslaggenomen voertuig is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de raadsman zich ten aanzien van de (vijftal) gegevensdragers op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard, nu de inbeslaggenomen voorwerpen niet het bewijsmateriaal betreffen waarop de EOB’s betrekking hebben en die de uitvaardigende autoriteit met die bevelen beoogt te verkrijgen. De inbeslaggenomen gegevensdragers zijn niet vermeld in de EOB’s. In het meest recente schriftelijke standpunt van de officier van justitie staat vermeld dat er onderling contact zou zijn geweest tussen de Nederlandse en Belgische politionele autoriteiten, maar dat blijkt niet uit de stukken en is aldus niet te verifiëren. Daarnaast kan alsnog niet worden ingezien hoe dit mondelinge contact onder de reikwijdte van de EOB’s valt. Tot slot is het laatste EOB van 14 september 2023 pas uitgevaardigd na de inbeslagname, waardoor dit EOB niet ten grondslag kan hebben gelegen aan de inbeslagname op 12 september 2023. Wanneer het laatste EOB volgens de officier van justitie de goederen omvat die op 12 september 2023 in beslag zijn genomen en niet onder de eerste twee uitgevaardigde EOB’s vielen, dan hadden de gegevensdragers ook opgenomen dienen te worden in het derde EOB.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat klager in België wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. De Belgische onderzoeksrechter heeft op 6 november jl. per e-mail te kennen gegeven dat het beslag op alle goederen gehandhaafd dient te blijven. Door de Belgische autoriteiten is nadrukkelijk verzocht om over te gaan tot onmiddellijke overdracht van de in beslag genomen gegevensdragers door deze voorlopig ter beschikking te stellen ex art. 5.4.9, derde lid, Sv. Het voertuig is op grond van het EOB in beslag genomen en de Belgische autoriteiten hebben de inbeslagname verzocht wegens betrokkenheid van het voertuig bij de gepleegde feiten. De inbeslaggenomen goederen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en er heeft nog geen (afgerond) onderzoek kunnen plaatsvinden.
Op 11 december 2023 is voorafgaand aan de behandeling in raadkamer per e-mail een aanvullend schriftelijk standpunt verstrekt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen gegevensdragers wel degelijk onder de reikwijdte van de EOB’s vallen. De doorzoeking van de woning heeft plaatsgevonden in het kader van de waarheidsvinding en het in beslag nemen van gegevensdragers valt onder de reikwijdte van dit doel. Daarnaast is er contact geweest tussen de Nederlandse en Belgische politionele autoriteiten over de in beslag te nemen goederen, waaronder de gegevensdragers.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Het inbeslaggenomen voertuig valt onder de reikwijdte van het tweede uitgevaardigde EOB. Ten aanzien van de gegevensdragers is, ter aanvulling en ter verduidelijking, aangevoerd dat tijdens de doorzoeking contact is geweest tussen de Nederlandse autoriteiten en de Belgische autoriteiten, om te beoordelen of – voor het in beslag nemen van goederen die niet onder de eerste twee uitgevaardigde EOB’s vallen – een aanvullend EOB diende te worden opgesteld. Ter dekking en ter schriftelijke bevestiging hiervan is op 14 september 2023 het derde EOB uitgevaardigd. In dit derde EOB zijn niet de gegevensdragers opgenomen, omdat de Nederlandse en Belgische autoriteiten van oordeel zijn dat deze evident reeds onder de reikwijdte van het eerste EOB vallen. In het kader van de verdenking is het voorts logisch om dergelijke goederen in beslag te nemen bij een doorzoeking.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift wordt geacht tijdig te zijn ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank oordeelt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat op 16 mei 2023 een EOB is uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten, waarin wordt gerelateerd dat klager wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. De Nederlandse gerechtelijke en politionele autoriteiten wordt in het EOB van 16 mei 2023 onder andere gevraagd om een huiszoeking te verrichten bij klager op het [woonadres] .
In het EOB van 21 augustus 2023 wordt onder andere expliciet gevraagd om het voertuig, te weten een Seat Ibiza met [kenteken] op naam van [naam] , metgezellin van [klager] , in beslag te nemen, nu deze op de plaats van de vermoedelijke plantage is opgemerkt. Hierna heeft op 12 september 2023 onder leiding van een Nederlandse rechter-commissaris een doorzoeking in de woning van klager plaatsgevonden, waarbij vijf gegevensdragers en het zojuist genoemde voertuig in beslag zijn genomen. Uit het schriftelijk standpunt van de officier van justitie blijkt dat er contact is geweest tussen de Nederlandse en Belgische politionele autoriteiten over de in beslag te nemen goederen, waaronder de gegevensdragers. De rechtbank heeft geen reden aan die mededeling te twijfelen.
De rechtbank maakt vervolgens bij onderstaande beoordeling onderscheid tussen het inbeslaggenomen voertuig en de vijf inbeslaggenomen gegevensdragers.
Het voertuig:
De rechtbank stelt vast dat het voertuig waarvan klager de teruggave verlangt in beslag is genomen ter uitvoering van de EOB’s van 16 mei 2023 en 21 augustus 2023, uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten, nu in het EOB van 21 augustus 2023 expliciet wordt gevraagd om de inbeslagname van het voertuig. Het inbeslaggenomen voertuig betreft aldus het bewijsmateriaal waarop de EOB’s betrekking hebben en die de uitvaardigende autoriteit met die bevelen beoogt te verkrijgen.
De gegevensdragers:
Namens klager is aangevoerd dat de inbeslaggenomen gegevensdragers niet het bewijsmateriaal betreffen waarop de EOB’s betrekking hebben en die de uitvaardigende autoriteit met die bevelen beoogt te verkrijgen. De rechtbank is van oordeel dit wel het geval is. Zij neemt daarbij in overweging wat in de eerste alinea van deze pagina omtrent de EOB’s van 16 mei 2023 en 21 augustus 2023 is gerelateerd.
De rechtbank overweegt voorts dat de officier van justitie in raadkamer bovendien te kennen heeft gegeven dat tijdens de doorzoeking contact is geweest met de Belgische autoriteiten om te bezien of er nog een aanvullend EOB nodig was. Dat ging over inbeslaggenomen goederen die niet onder de EOB’s van 16 mei 2023 en 21 augustus 2021 zouden vallen. Ten aanzien van deze goederen is afgesproken om een derde EOB uit te vaardigen, namelijk op 14 september 2023. De rechtbank constateert dat inbeslaggenomen gegevensdragers van klager niet zijn genoemd in het EOB van 14 september 2023, terwijl uit het schriftelijke standpunt van de officier van justitie blijkt dat door de Belgische autoriteiten op 14 september 2023 uitdrukkelijk is verzocht tot onmiddellijke (voorlopige) overdracht van de inbeslaggenomen gegevensdragers ex art. 5.4.9., derde lid, Sv. De rechtbank leidt uit het voorgaande – en uit hetgeen daarover door de officier van justitie in raadkamer naar voren is gebracht – af dat in ieder geval de Belgische onderzoeksrechter van oordeel was dat de inbeslaggenomen gegevensdragers onder de eerste twee uitgevaardigde EOB’s vielen. Bovendien blijkt uit het schriftelijke standpunt van de officier van justitie dat de Belgische onderzoeksrechter per e-mail van 6 november 2023 heeft laten weten dat het de bedoeling is dat het beslag op alle goederen wordt gehandhaafd. De rechtbank acht het – gelet op de feiten waarvan klager door de Belgische autoriteiten wordt verdacht – ook niet onbegrijpelijk dat gegevensdragers in beslag zijn genomen voor waarheidsvinding. Mede gelet op het recente arrest van de Hoge Raad van 7 november 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1519), waarin is herhaald dat bij de beoordeling dient te worden uitgegaan van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift, is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen gegevensdragers bewijsmateriaal betreffen waarop is gedoeld en die de uitvaardigende autoriteit middels de EOB’s heeft beoogd te verkrijgen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het beslag dat is gelegd op ter uitvoering van de EOB’s ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 december 2022 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en K. Verdult, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2022.
De griffier mr. Van Grinsven is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).