ECLI:NL:RBZWB:2023:9473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
10268104 \ MB VERZ 23-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J.L. Schakenraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en dwangsom in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 7 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op de Ringbaan-West in Tilburg op 8 januari 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

De zaak is eerder behandeld op 11 maart 2023, waarbij de kantonrechter de zaak aanhield om de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie de gelegenheid te geven om te berekenen of er een dwangsom verschuldigd was. Tijdens de zitting op 21 november 2023 is de zaak opnieuw behandeld, maar betrokkene en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft de verklaring van de verbalisant als voldoende bewijs beschouwd voor de gedraging en heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd.

Daarnaast heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de officier van justitie een dwangsom verschuldigd was aan betrokkene, omdat deze niet tijdig had beslist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie inderdaad een dwangsom van € 1.262,- verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke rente. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en betrokkene kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer : 10268104 \ MB VERZ 23-13
CJIB-nummer : 5062 5422 4684 5941
uitspraakdatum : 21 november 2023
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (Bezwaartegenverkeersboetes.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is eerder behandeld op de zitting van 11 maart 2023. De kantonrechter heeft de zaak toen aangehouden om de zittingsvertegenwoordiger in de gelegenheid te stellen om te berekenen of de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd. De zaak is vervolgens behandeld op de zitting van 21 november 2023. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: 7 km per uur harder rijden dan mag binnen de bebouwde kom op de Ringbaan-West (kruising Wandelboslaan) te Tilburg op 8 januari 2022 om 13:03 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. De aanwezigheid van de H1-bebording op de door betrokkene gereden route wordt betwist. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat de bebording aanwezig was op die route. De lijsten uit het dossier, zeggen niets over de aanwezigheid van het bord H1 op de door betrokkene gereden route. Daarnaast is betrokkene van oordeel dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het vaststellen van de aan hem verschuldigde dwangsom. Ingevolge art. 7:24 lid 1 Awb dient de officier van justitie te beslissen binnen zestien weken na de dag waarop de beroepstermijn is verstreken. Dat was tot 3 maart 2022. De beslistermijn eindigde derhalve op 24 juni 2022. Betrokkene heeft de officier van justitie in gebreke gesteld (zie brief). Blijkens de stempel op de envelop die in het dossier bevindt, is de ingebrekestelling op 30 juni 2022 door de officier van justitie ontvangen. Vanaf 15 juli 2022 verbeurde de officier van justitie dan ook dwangsommen aan betrokkene art. 4:17 lid 3 Awb. De beslissing van de officier van justitie is verstuurd op 22 augustus 2022. De officier van justitie heeft daarom gedurende 38 dagen dwangsommen verbeurd. Dit komt neer op een bedrag van € 1262. Betrokkene verzoekt de kantonrechter de verschuldigdheid van de dwangsom vast te stellen, alsmede de verschuldigde wettelijke rente. Tot slot verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren. Ten aanzien van de dwangsom heeft de zittingsvertegenwoordiger aangevoerd dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd van € 1.260,-

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.
De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Gemachtigde heeft tot slot verzocht om toekenning van de wettelijke dwangsom omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist.
Op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie beslissen 16 weken vanaf het einde van de beroepstermijn. De beroepstermijn eindigde in dit geval op 3 maart 2022 (6 weken na datum beschikking).
Dit betekent dat de officier van justitie uiterlijk op 24 juni 2022 een beslissing had moeten nemen. Hieruit volgt dat niet tijdig is beslist, nu de beslissing pas 22 augustus 2022 is verzonden.
Op grond van artikel 4:17 lid 3 Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie op 30 juni 2022 een ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit betekent dat de officier van justitie aan betrokkene voor 38 dagen een dwangsom heeft verbeurd (artikel 4:17 lid 1 Awb).
Gelet op artikel 4:17 lid 2 Awb bedraagt de dwangsom € 1.262,-. De berekening is als volgt:
14 dagen x € 23,- = € 322,-
14 dagen x € 35,- = € 490,-
14 dagen x € 45,- = € 630,-.
De rechtbank zal de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vaststellen.
Betrokkene is inhoudelijk niet in het gelijk gesteld. Het beroep treft uitsluitend doel op het punt van de dwangsom. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hiervoor een proceskostenvergoeding toe te kennen en verwijst daarbij naar vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie ECLI:NL:GHARL:2022:4349). Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • stelt vast dat de officier van justitie aan betrokkene een dwangsom van € 1.262,- is verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.L. Schakenraad, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, Postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: