In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 6 km per uur te hard op een autosnelweg buiten de bebouwde kom. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I.N.D.J. Rissema, beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 11 december 2023 was de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, werd als vaststaand beschouwd. De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was en dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet was gehoord. De zittingsvertegenwoordiger betwistte deze claims en verwees naar eerdere rechtspraak die de positie van het voertuig niet als relevant beschouwde.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep vernietigd moest worden vanwege de schending van de hoorplicht. De kantonrechter concludeerde dat de schending van de hoorplicht niet leidde tot een matiging van de boete, omdat de rechtspraak hierover enkel van toepassing was op niet-gemachtigde betrokkenen. De beslissing van de kantonrechter was dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond werd verklaard. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.