ECLI:NL:RBZWB:2023:9661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/02/404237/HA ZA 22-652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van cryptovaluta en banktegoeden na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om de verdeling van cryptovaluta en banktegoeden na de echtscheiding van partijen. De vrouw, eiseres in conventie, vordert de toewijzing van Bitcoins en een geldsom van de man, terwijl de man in reconventie verzoekt om wijziging van de echtscheidingsconvenanten op basis van onvoorziene omstandigheden. De rechtbank heeft op 1 augustus 2023 vonnis gewezen. De vrouw stelt dat de man Bitcoins heeft verzwegen, terwijl de man betwist dat hij deze bezat op de peildatum. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en wijst deze af. De man zijn vorderingen in reconventie worden eveneens afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de omstandigheden die hij aanvoert niet als onvoorzien kunnen worden gekwalificeerd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie-en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02 /404237/ HA ZA 22-652
Vonnis van 1 augustus 2023
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Czarnota te Oosterhout (N-Br),
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Askamp te Loosdrecht.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 maart 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering eis houdende productie 7 en 8;
  • het B16 formulier van mr. Czarnota van 6 juni 2023 houdende productie 9;
  • de akte aanvullende stukken van mr. Askamp tevens antwoord op vermeerdering
van eis houdende productie 14 tot en met 20;
- de pleitnota van mr. Askamp.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen zijn op [datum 1] 2015 met elkaar in [plaats], Spanje, met elkaar gehuwd;
- partijen hebben 2 kinderen;
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012,
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016;
- bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van [datum 2] 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op [datum 3] 2020 ingeschreven in de regsisters van de burgerlijke stand;
- aan de echtscheidingsbeschikking is een door partijen op 10 september 2020
ondertekend echtscheidingsconvenant gehecht;
- op 23 juli 2021 hebben partijen een aanvullend echtscheidingsconvenant tevens
vaststellingsovereenkomst gesloten;
- onder 1.4 van laatstgenoemd convenant is, voor zover van belang, opgenomen
“(…)
Banktegoeden/cryptovaluta
1.4
Partijen hebben (in elk geval) de volgende bankrekeningen en cryptovaluta:
Ten name van de man:
KNAB Spaarrekening flexibel sparen [rekeningnummer 1]
KNAB Lopende rekening met nummer [rekeningnummer 2]
BUNQ Lopende rekening met nummer [rekeningnummer 3]
BUNQ Memoria zakelijke bankrekening [rekeningnummer 4]
Crypto valuta Ethereum: 300 stuks
Crypto valuta CR0: 1.000.000 stuks
Crypto valuta NEO: 750 stuks
Ten name van de vrouw:
ING rekening met eindcijfers [rekeningnummer 5]
KNAB rekening met eindcijfers [rekeningnummer 6]
Crypto valuta CR0.
Aan de man worden toegedeeld de banksaldi op de bankrekeningen die op zijn
naam zijn gesteld alsook de cryptovaluta die hij onder zich heeft; aan de vrouw
worden de banksaldi op haar bankrekeningen alsook de cryptovaluta die zij onder
zich heeft, toegedeeld.
Levering van genoemde saldi aan de man respectievelijk de vrouw geschiedt door
ondertekening van dit convenant en de mededeling daarvan aan de bancaire
instellingen. De mededeling wordt gedaan door degene aan wie de saldi zijn
toegedeeld.
De man wordt aldus overbedeeld. Het bedrag dat de man in verband hiermee aan de vrouw verschuldigd is, is verdisconteerd in na te melden lump sum.
Partijen zullen meewerken aan de wijziging van de tenaamstelling dan wel de opheffing van de rekeningen. (…)”

3.De vorderingen

3.1.
De vrouw vordert, na wijziging van eis,
in conventie,
primair
I. de wijze van verdeling te bepalen waarbij aan de vrouw toekomt de op peildatum aanwezige Bitcoins met bepaling dat de man deze binnen een week na betekening van dit vonnis zal afgeven aan de vrouw en tevens ervoor zal zorgdragen dat deze op naam van de vrouw worden gesteld;
II. de wijze van verdeling te bepalen ten aanzien van de Participatie BTC
Direct Holding BV op zodanige wijze dat de aandelen aan de man worden toebedeeld en dat aan de vrouw een bedrag toekomt van € 25.200,=;
subsidiair
III. de wijze van verdeling te bepalen en te bepalen dat de op de peildatum aanwezige
Bitcoins worden toebedeeld aan de man met bepaling dat de man aan de vrouw een bedrag voldoet van de helft van de waarde van de Bitcoins, te weten € 702.150,= binnen een week na betekening van dit vonnis, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
primair en subsidiair
IV. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man vordert,
in reconventie,de vrouw te veroordelen om,
primair
1. dat zowel het getekende echtscheidingsconvenant van 10 september 2020 als ook het aanvullende echtscheidingsconvenant dat op 23 juli 2021 is gemaakt, gewijzigd dient te worden dan wel ontbonden moet worden als gevolg van een onvoorziene omstandigheid;
2. dat opnieuw moeten worden vastgesteld wat de behoefte van de vrouw is, indien die er is, en de draagkracht berekend moet worden om te komen tot een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en deze met ingang van datum verkoop woning -zoals partijen waren overeengekomen- wordt aangepast en indien de vrouw bedragen dient terug te betalen aan de man dat deze bedragen of worden terugbetaald uit het vermogen van de vrouw of dat de bedragen worden verrekend met de maandelijks eventueel te betalen bijdrage door de man in het levensonderhoud van de vrouw;
3. dat opnieuw moeten worden vastgesteld wat de behoefte van de kinderen is en de
draagkracht van partijen berekend moet worden om te komen tot een bijdrage van de man in de kosten van de kinderen met ingang van datum uitspraak en met dien
verstande dat de bepaling uit het convenant vervalt inzake de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen en de man niet langer gehouden is alle
verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen te betalen per datum uitspraak;
4. dat de vrouw de teveel betaalde partneralimentatie door de man vanaf datum inschrijving echtscheiding in de burgerlijke stand tot de levering van de voormalige echtelijke woning aan de man terugbetaalt;
5. dat de vrouw veroordeeld wordt in de kosten van deze procedure.
subsidiair:
6. dat zowel het getekende echtscheidingsconvenant van 10 september 2020 als het
getekende echtscheidingsconvenant van 23 juli 2021 gewijzigd dient te worden dan
wel ontbonden moet worden als gevolg van een onvoorziene omstandigheid voor
zover het betreft de partneralimentatie (artikel 2) en de (nadere) boedelverdeling inzake de banktegoeden en crypto valuta (artikel 1.4);
7. dat opnieuw moeten worden vastgesteld wat de behoefte van de vrouw is, indien die er is, en de draagkracht berekend moet worden om te komen tot een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en deze met ingang van datum verkoop woning zoals partijen waren overeengekomen- wordt aangepast en indien de vrouw bedragen dient terug te betalen aan de man dat deze bedragen of worden terugbetaald uit het vermogen van de vrouw of dat de bedragen worden verrekend met de maandelijks eventueel te betalen bijdrage dor de man in het levensonderhoud van de vrouw;
8. dat het niet-wijzigingsbeding inzake de partneralimentatie niet langer van toepassing is omdat dit niet de intentie is geweest en niet is overeengekomen;
9. dat wordt bepaald dat er primair geen ander cryptovermogen behoeft te verdeeld omdat dit reeds in 2020 bij het echtscheidingsconvenant van 10 september 2020 was verdeeld en dat de vrouw het reeds ontvangen deel van de verdeling van
€ 75.000,= aan de man terug betaalt binnen uiterlijk 2 weken na uitspraak in deze procedure en dat deze betaling wordt verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum uitspraak en subsidiair dat het te verdelen cryptovermogen € 90.000,= minder is en dus tussen partijen € 400.000 -/- € 90.000= € 310.000,= verdeeld moet worden, inhoudende dat de man aan de vrouw totaal € 155.000,= dient te betalen zodat nog een bedrag resteert van € 80.000,= (€ 155.000,= -/- € 75.000,= die de man reeds heeft voldaan) en dat de man deze betaalt in 4 delen van € 20.000,= per jaar aan de vrouw;
10. dat de vrouw veroordeeld wordt in de kosten van deze procedure.
2.1.
Partijen voeren over en weer verweer.
2.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

In conventie

3.1.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar primaire vordering onder II. ingetrokken.
3.2.
Ter beoordeling staat haar primaire vordering onder I. Daaraan legt de vrouw het volgende ten grondslag. Uit de door haar overlegde aangifte IB 2019 blijkt dat de man op 1 januari 2019 in bezit was van Bitcoins welke op dat moment een waarde vertegenwoordigden van € 490.000,=. De waarde van een Bitcoin per 1 januari 2019 was
€ 3.230,= dus omgerekend had de man 151 Bitcoins in zijn bezit. Volgens de vrouw was per peildatum 16 september 2020 de waarde van een Bitcoin € 9.300,=, dus uitgaande van 151 Bitcoins bedroeg de totale waarde van de Bicoins per peildatum € 1.404.300,=. De man heeft echter verzwegen dat de Bitcoins er per peildatum waren. Ook desgevraagd heeft de man destijds aangegeven niet over Bitcoins te bezitten en weigerde hij inzage in bescheiden. Primiar stelt de vrouw dat dit een verzwegen goed betreft in de zin van artikel 3:194 BW waardoor de man zijn aandeel in dit goed heeft verbeurd en de waarde per peildatum volledig aan haar toekomt.
Subsidiair stelt de vrouw dat er sprake is van een vergeten goed dat alsnog verdeeld dient te worden in die zin dat de Bitcoins worden toebedeeld aan de man onder de verplichting aan haar te voldoen een bedrag ter hoogte van € 702.150,=.
3.3.
De man voert verweer en stelt dat er geen Bitcoins waren per peildatum 16 september 2020. In 2017 en 2018 had hij ze wel maar vanaf 2019 niet meer. Weliswaar vermeldt de concept aangifte IB 2019 enkel Bitcoins maar dit is op verzoek van de man in de definitieve aangifte IB 2019 gewijzigd in Crypto valuta. In 2019 bezat hij immers enkel de Crypto valuta die ook in het convenant van 23 juli 2021 zijn opgenomen. Bovendien speelt de aangifte IB 2019 geen rol omdat de peildatum is bepaald op 16 september 2020. In het aanwezige vermogen per peildatum ter hoogte van circa € 242.640,= heeft hij volledige inzage aan de vrouw gegeven. Van verzwijgen of van een vergeten bestanddeel is geen sprake, aldus de man.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw beroept zich er primair op dat er sprake is van een verzwegen goed in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. Dit artikel vereist dat de deelgenoot – in dit geval de man – de tot de gemeenschap behorende goederen opzettelijk verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt. Vanwege de aan art. 3:194 lid 2 BW verbonden sanctie dienen er zware eisen aan het bewijs van opzet te worden gesteld (Nota II Inv., Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1307). De deelgenoot (de man) moet weten dat het goed deel uitmaakt van de gemeenschap. Uit de aard van deze (zware) sanctie, die een strafkarakter heeft, hetgeen in het systeem van het burgerlijk recht uitzonderlijk is, volgt dat het in art. 3:194 lid 2 BW bedoelde opzet niet reeds kan worden aangenomen indien de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. (Zie: Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565).
Stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die worden aangevoerd ter toelichting van een beroep art. 3:194 lid 2 BW rusten op degene die zich op deze bepaling beroept en, zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen aan het bewijs van het daarin bedoelde opzet, hoge eisen te worden gesteld.
3.5.
Op basis van de stukken en verhandelde op de mondelinge behandeling komt de rechtbank tot oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat de man op de peildatum 16 september 2020 in bezit was van Bitcoins. De vrouw baseert haar standpunt met name op de concept IB aangifte 2019. Mede gezien de gemotiveerde betwisting door de man is deze aangifte onvoldoende om aan te nemen dat er per peildatum 16 september 2020 Bitcoins waren. Daarbij heeft te gelden dat uit de toelichting van de belastingadviseur van de man volgt dat de naam Bitcoins in de definitieve aangifte IB 2019 is gewijzigd in de term Crypto currency en dat dit is gebeurd voor de peildatum (produktie 8 bij conclusie van antwoord). Voor zover de vrouw heeft bedoeld dat de man door deze wijziging van de tenaamstelling in de definitieve aangifte IB 2019 Bitcoins heeft verzwegen gaat de rechtbank hieraan voorbij. Immers, niet is betwist dat de term Crypto valuta een verzamelnaam is voor verschillende Crypto valuta waaronder die welke zijn opgenomen in het convenant van 23 juli 2021. Uit de enkele vermelding van Crypto valuta in de definitieve aangifte IB 2019 volgt dan ook niet zondermeer dat de man over Bitcoins per peildatum 16 september 2020 beschikte.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog gewezen op de door de man als productie 15 overgelegde tijdslijn. De rechtbank ziet daar echter geen bewijs in dat de man per peildatum in bezit was van Bitcoins maar ziet dit als een onderbouwing van de stelling van de man dat de waarde van Bitcoins fluctueert.
Het standpunt van de vrouw dat de man moet aantonen wat hij heeft gedaan met zijn tijdens het huwelijk in bezit zijnde Bitcoins wordt niet gevolgd. Zoals hierover onder 3.4. overwogen rust in deze de zware stelplicht op de vrouw en ligt het op haar weg om aan te tonen dat de Bitcoins met de door haar gestelde waarde er waren op de peildatum hetgeen zij heeft nagelaten. Dat er volgens de vrouw tijdens het huwelijk altijd Bitcoins waren doet daaraan niet af. De rechtbank concludeert dat de vrouw er mede gezien de aard van de (zware) sanctie welke volgt uit art. 3:194 lid 2 BW niet in is geslaagd om haar vordering voldoende te onderbouwen. Aldus is niet komen vast te staan dat de huwelijksgemeenschap tussen partijen ook Bitcoins als vermogensbestanddeel bevatten per peildatum en dat de man deze opzettelijk verzweeg voor de vrouw. Dit betekent dat zowel de primaire als subsidiaire vordering in conventie worden afgewezen.
In reconventie
3.6.
Op de mondelinge behandeling is besproken dat voor alle reconventionele vorderingen die zien op kinder- en partneralimentatie ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer HR 2 mei 2003, NJ 2003, 457) de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd, ook als tussen partijen een overeenkomst is gesloten.
Dat betekent dat deze vorderingen hadden moeten worden ingeleid met een verzoekschrift in plaats van met een dagvaarding. De rechtbank zal daarom die vorderingen op grond van de wisselbepaling van artikel 69 lid 2 Rechtsvordering in de stand waarin de procedure zich op dit moment bevindt doorverwijzen naar het Team Familie-en Jeugdrecht van deze rechtbank. Dit betreft de primaire vorderingen onder 2, 3 en 4 en de subsidiaire vordering onder 6 (voor zover het partneralimentatie betreft) alsmede de subsidiaire vordering onder 8.
3.7.
Voorts heeft de man op de mondelinge behandeling zijn subsidiaire vordering onder 7 ingetrokken omdat deze gelijkluidend is aan de primaire vordering onder 2.
3.8.
Ter beoordeling staan de vorderingen onder 1, 6, (voor zover deze ziet op de
-nadere- boedelverdeling inzake de banktegoeden en crypto valuta) en 9. Naar de rechtbank begrijpt zien deze vorderingen op wijziging dan wel vernietiging van de door partijen op
10 september 2020 en 23 juli 2021 gesloten convenanten.
3.9.
De man grondt zijn vorderingen op artikel 6:258 BW en stelt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de tussen hen gesloten overeenkomsten van 10 september 2020 en 23 juli 2021 niet mag verwachten zodat deze moeten worden gewijzigd dan wel ontbonden.
3.10.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling volgt dat de man zich beroept op twee onvoorziene omstandigheden. De eerste omstandigheid betreft volgens de man het gegeven dat hij niet had hoeven te verwachten dat de vrouw zich al na 6 maanden na het sluiten van het eerste convenant tot hem zou wenden om te komen tot aanvullende afspraken. Pas na enorme druk en aandringen van de vrouw heeft hij het tweede convenant getekend.
De tweede omstandigheid is volgens de man dat hij niet kon voorzien dat hij niet meer zou kunnen beschikken over een deel van zijn in het tweede convenant opgenomen cryptovermogen. De man stelt in dit verband dat de crypto Ethereum (ETH) in een zogeheten wallet van 307 stuks zit. De man kan niet over de crypto beschikken omdat de code die is verbonden aan de wallet niet meer beschikbaar is. De herstel code (recovery phrase) is tijdens het huwelijk kwijtgeraakt. Bovendien was deze wallet verbonden aan een bank die failliet is gegaan, aldus de man.
3.11.
De vrouw betwist dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden. Omdat niet alles was geregeld in het eerste convenant is er goed overleg tussen partijen en hun toenmalige advocaten geweest en zijn de aanvullende afspraken waaronder die van de crypto valuta neergelegd in een aanvullend convenant. Voor wat betreft de code voor toegang tot de wallet waarin de cryptomunten Ethereum zich bevonden stelt de vrouw dat deze code al kwijt was tijdens het huwelijk. In het convenant van 23 juli 2021 wordt ter zake echter geen voorbehoud gemaakt. Desondanks heeft de man willens en wetens het convenant getekend zodat ook dit geen onvoorziene omstandigheid oplevert, aldus de vrouw.
3.12.
De rechtbank is voor wat betreft de door de man als eerste aangevoerde omstandigheid van oordeel dat niet valt in te zien dat de omstandigheid dat de vrouw na de sluiting van het eerste convenant de man verzoekt om mee te werken aan aanvullende afspraken ter zake de verdeling van de huwelijksgemeenschap een onvoorziene omstandigheid is welke van dien aard is dat van de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van het eerste convenant niet mag worden verwacht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man zowel in de stukken als op de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij tevreden was met het eerste convenant en dat er zijns inziens pas problemen tussen partijen ontstonden na het verzoek van de vrouw om een aanvullend tweede convenant te maken. Oftewel, een causaal verband tussen de wens van de vrouw om het eerste convenant met een tweede convenant aan te vullen en de vordering van de man om op basis van die reden het eerste convenant te wijzigen dan wel te vernietigen is er niet.
Evenmin valt in te zien dat de wens van de vrouw om aanvullende afspraken in een tweede convenant vast te leggen maakt dat het tweede convenant op grond van onvoorziene omstandigheden vernietigd of gewijzigd zou moeten worden. Het stond het de man immers vrij om al dan niet in overleg te treden met de vrouw over haar wensen, nog daargelaten dat de man werd bijgestaan door een advocaat. Dat hij zich tot het tekenen van het convenant door intimidatie van de vrouw gedwongen voelde is enkel gesteld maar niet nader onderbouwd met stukken zodat de rechtbank hier mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw aan voorbij gaat.
Dit betekent dat het beroep van de man op 6:258 BW in zoverre faalt.
3.13.
De andere onvoorziene omstandigheid waardoor de convenanten zouden moeten worden vernietigd dan wel gewijzigd is volgens de man de onmogelijkheid om toegang te krijgen tot zijn ETH wallet waardoor hij zijn in het tweede convenant neergelegde verplichting tot betaling van een geldsom aan de vrouw niet geheel kan nakomen.
De rechtbank stelt voorop dat blijkens de wetsgeschiedenis de wetgever ervan uit ging dat van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW alleen sprake kan zijn, indien de omstandigheden op het moment van het sluiten van de overeenkomst nog in de toekomst lagen. Ook de rechtspraak gaat ervan uit dat de omstandigheid waarop een partij zich op de voet van artikel 6:258 BW beroept, na het sluiten van de overeenkomst moet zijn ingetreden.
In dit verband stelt de rechtbank vast dat de omstandigheid dat de man geen toegang meer had tot zijn ETH wallet al bestond voor het tekenen van het convenant van 23 juli 2021. In zijn conclusie van antwoord stelt de man onder randnummers 44 tot en met 46 immers dat partijen de recovery phrase van de ETH wallet al tijdens het huwelijk kwijt zijn geraakt. Ook uit de als productie 13 overgelegde e-mails blijkt dat de man al op 21 augustus 2020 aangeeft dat hij de recovery phrase niet meer heeft. Op 7 mei 2021 laat het bedrijf waar de wallet is ondergebracht (te weten Bitwala, later van naam gewijzigd in Nuri) de man het volgende weten
“ (…) I regret to say without the 12 backup phrases recovery of the ETH Vault is not possible (…) Bitwala has no copies of the Backup keys stored in our system and therefore we are sorry and not able to assist you further in this matter (…) ”
Hieruit volgt dat de man al voor het sluiten van het tweede convenant (door de man getekend op 22 juli 2021) wist dat hij de recovery phrase niet had en dat hij geen toegang tot zijn wallet kon hebben. Desondanks heeft de man er voor gekozen om afspraken te maken voor wat betreft de ETH crypto en deze vast te laten leggen in het tweede convenant. Dit risico dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico te komen. Voor zover de man heeft aangevoerd dat hij er vanuit ging dat toekomstige technieken toegang tot de wallet ooit wel weer mogelijk zouden maken ziet de rechtbank dit als een volstrekt onzeker scenario waar de man niet op had kunnen en mogen vertrouwen.
Bij zijn akte aanvullende stukken tevens reactie op vermeerdering eis en in zijn pleitnota heeft de man nog aangevoerd dat Bitwala (Nuri) op 9 augustus 2022 failliet is verklaard. Voor zover de man daarmee heeft bedoeld te stellen dat het daarmee definitief onmogelijk werd om nog toegang tot de wallet te krijgen gaat de rechtbank daaraan voorbij. De omstandigheid dat hij de code en de recovery phrase kwijt was, maakt al dat hij geen toegang had tot de wallet. Door het desondanks tekenen van het convenant liep de man het risico dat hij bijvoorbeeld bij een faillissement van het bedrijf waar de wallet was ondergebracht (helemaal) geen toegang meer had tot de wallet. Het had op de weg van de man gelegen om ter zake een voorbehoud te maken hetgeen hij heeft nagelaten.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld
dat er met betrekking tot de toegang tot de wallet sprake is van een onvoorziene omstandigheid die zich na het sluiten van het tweede convenant heeft voorgedaan zoals de wetsgeschiedenis en rechtspraak dat verlangt.
Onder verwijzing naar hetgeen onder 3.12. is overwogen valt ook in dit verband niet in te zien waarom op basis van deze door de man aangevoerde onvoorziene omstandigheid het eerste convenant zou moeten worden vernietigd dan wel gewijzigd.
Het vorenstaande betekent dat het beroep van de man op artikel 6:258 BW ook op grond van door hem als tweede aangevoerde omstandigheid niet slaagt. De vorderingen van de man worden afgewezen.
Proceskosten
3.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen af.
In reconventie
4.2.
beveelt dat de procedure met betrekking tot de in de eis in reconventie primair onder 2, 3 en 4 en subsidiaire onder 6 (voor zover het partneralimentatie betreft) alsmede de onder 8 opgenomen vorderingen in de stand waarin deze zich bevinden worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure en verwijst de zaak naar Team Familie- en Jeugdrecht van deze rechtbank, locatie Breda;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
In conventie en in reconventie:
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Benjaddi in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023 in aanwezigheid van mr. Van der Plas, griffier.