ECLI:NL:RBZWB:2024:1010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
23/1340 tot en met 23/1344
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen omzetbelasting en belastingrente door de rechtbank

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2016 tot en met 2019 en het vierde kwartaal van 2020. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die eerder op 20 januari 2023 de bezwaren ongegrond had verklaard. De inspecteur had vijf naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij ook belastingrente en verzuimboeten in rekening waren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, die workshops en feesten voor kinderen organiseert, niet in staat was om de voorbelasting voor een deel van de tijdvakken met de vereiste administratie te onderbouwen, omdat deze door een verhuizing verloren was gegaan. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen voor de jaren 2016, 2017 en 2019 terecht zijn opgelegd, maar dat de aanslagen voor de jaren 2018 en 2020 verminderd moeten worden, omdat de inspecteur in het verweerschrift heeft erkend dat de belanghebbende recht heeft op een bedrag aan aftrek van voorbelasting. De rechtbank concludeert dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd, omdat de belanghebbende niet aan haar administratieverplichting heeft voldaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken, maar dat dit voldoende gecompenseerd is door de verlaagde boetes. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1340 t/m 23/1344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken gelegen tussen
1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 en 1 oktober tot en met 31 december 2020 vijf naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslagen). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en verzuimboeten opgelegd (de boetebeschikkingen).
Aanslagnummer
Tijdvak
Omzetbelasting
Verzuimboete
Belastingrente
[aanslagnummer] F.01.6501
1-1 t/m 31-12 2016
€ 2.713
€ 271
€ 446
[aanslagnummer] F.01.7501
1-1 t/m 31-12 2017
€ 481
€ 48
€ 59
[aanslagnummer] F.01.8501
1-1 t/m 31-12 2018
€ 1.092
€ 109
€ 92
[aanslagnummer] F.01.9501
1-1 t/m 31-12 2019
€ 1.334
€ 133
€ 59
[aanslagnummer] F.02.0301
1-10 t/m 31-12 2020
€ 4.181
€ 418
€ 74
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de rente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende aan haar administratieverplichting heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen en de belastingrente- en boetebeschikkingen over de tijdvakken 1-1 t/m 31-12-2018 en 1-10 t/m 31-12-2020 naar te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
De naheffingsaanslagen en de belasting- en boetebeschikkingen over de tijdvakken 1-1 t/m 31-12-2016, 1-1 t/m 31-12-2017 en 1-1 t/m 31-12-2019 zijn terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende organiseert workshops en feesten voor kinderen. Zij is ondernemer voor de omzetbelasting. [1]
4.1.
Over de jaren 2016 tot en met 2020 heeft belanghebbende haar administratie handmatig bijgehouden.
4.2.
Belanghebbende heeft de volgende bedragen aan voorbelasting in aftrek gebracht op de aangiften omzetbelasting:
Tijdvak
Voorbelasting
1-1 t/m 31-12-2016
€ 3.583
1-1 t/m 31-12 2017
€ 678
1-1 t/m 31-12-2018
€ 1.207
1-1 t/m 31-12- 2019
€ 2.290
1-10 t/m 31-12- 2020
€ 6.756
4.3.
Belanghebbende heeft op verzoek van de inspecteur de in aftrek gebrachte voorbelasting door middel van de overlegging van inkoopfacturen voor de volgende bedragen onderbouwd:
Tijdvak
Voorbelasting
1-2 t/m 31-12-2016
€ 870
1-1 t/m 31-12 2017
€ 197
1-1 t/m 31-12-2018
€ 115
1-1 t/m 31-12- 2019
€ 956
1-10 t/m 31-12- 2020
€ 521
4.4.
Belanghebbende heeft verklaard dat zij de overige inkoopfacturen niet meer kan overleggen. De reden hiervoor is dat bij een verhuizing de handmatig bijgehouden administratie per abuis naar de milieustraat is gebracht en dus vernietigd is. Tevens heeft zij verklaard dat enkele van haar leveranciers failliet waren gegaan en de curatoren haar geen kopieën van de facturen meer konden verstrekken.
4.5.
De inspecteur heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de door belanghebbende in aftrek gebrachte bedragen aan voorbelasting die niet met inkoopfacturen onderbouwd zijn (waarbij bij het opleggen van de naheffingsaanslag over het tijdvak 1-10 t/m 31-12-2020 nog rekening is gehouden met een niet verleende teruggave van € 2.054).

Overwegingen

Nieuw standpunt inspecteur in het verweerschrift

5. De inspecteur heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat belanghebbende nog recht heeft op een bedrag aan aftrek van voorbelasting voor een bedrag van € 6,51 over het tijdvak 1-1 t/m 31-12-2018 en voor een bedrag van € 4,66 over het tijdvak 1-10 t/m 31-12-2020. De rechtbank volgt dit standpunt. De beroepen over de jaren 2018 en 2020 zijn om die reden gegrond. De belastingrente- en boetebeschikkingen over deze tijdvakken dienen overeenkomstig verminderd te worden.
Heeft belanghebbende recht op de aftrek van voorbelasting?
5.1.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en heeft bedragen aan voorbelasting in aftrek gebracht op de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 2016 t/m 2019 en 1-10 t/m 31-12-2020. [2]
5.2.
Als voorbelasting mag in aftrek worden gebracht de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van leveringen aan belanghebbende in rekening zijn gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. [3]
5.3.
De ondernemer dient regelmatig aantekening te houden van alle gegevens die van belang zijn voor de heffing van de omzetbelasting. [4] De wijze van administreren is vormvrij voor zover aan de hand daarvan de over een bepaald tijdvak geclaimde aftrek van voorbelasting kan worden vastgesteld.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende voor een deel van de door haar in aftrek gebrachte voorbelasting geen op de voorgeschreven wijze opgemaakte facturen heeft overgelegd. Zij heeft ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn.
5.5.
De rechtbank overweegt dat het feit dat belanghebbende per abuis haar administratie deels heeft weggegooid voor haar rekening dient te komen. Er is volgens de rechtbank geen sprake van overmacht, [5] omdat hiervan slechts sprake is in het uitzonderlijke geval dat de administratie door onheil van buitenaf is verdwenen of vernietigd.
5.6.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van de in aftrek gebrachte voorbelasting daadwerkelijk op haar heeft gedrukt. De naheffingsaanslagen en de belastingrente- en boetebeschikkingen zijn daarom, met uitzondering van hetgeen in overweging 5 is geoordeeld, terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
5.7.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen, met uitzondering van hetgeen in overweging 5 is geoordeeld. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslagen volgt.
Wat betekent dit voor de boetebeschikkingen?
5.8.
Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen van 10% van de verschuldigde belasting met een maximum van € 5.514. [6]
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboeten conform de wettelijke regels en toepasselijke voorschriften zijn opgelegd.
5.10.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist, alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Van avas is slechts sprake indien belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. [7] De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aan deze bewijslast voldaan. Belanghebbende stelt dat zij per abuis haar administratie heeft vernietigd. Hierdoor heeft zij echter niet de in redelijkheid te vergen zorg betracht om aan haar administratieplicht te voldoen en hiermee het verzuim te voorkomen. De boete is dan terecht opgelegd.
5.12.
De rechtbank acht de opgelegde verzuimboeten in dit geval passend en geboden, met uitzondering van hetgeen in overweging 5 is geoordeeld.
5.13.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie (undue delay) met afgerond 9 maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 27 mei 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de verzuimboetes op dat moment zijn opgelegd, en zij uitspraak doet op 20 februari 2024. Omdat de verzuimboetes minder belopen dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [8]

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen tegen de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2018 en 1-10 t/m 31-12-2020 zijn gegrond. Dit betekent dat deze naheffingsaanslagen met een bedrag van
€ 6,51 en € 4,66 verminderd dienen te worden. De belastingrente- en boetebeschikkingen over deze tijdvakken dienen overeenkomstig verminderd te worden.
6.1.
De naheffingsaanslagen en bijbehorende belastingrente-en boetebeschikkingen over de tijdvakken 2016, 2017 en 2019 blijven in stand.
6.2.
Omdat twee van de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1-1 t/m 31-12-2016, 1-1 t/m 31-12-2017 en 1-1 t/m 31-12-2019 ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1-1 t/m 31-12-2018 en 1-10 t/m 31-12-2020 gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1-1 t/m 31-12-2018 en 1-10 t/m 31-12-2020;
- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1-1 t/m 31-12-2018 tot € 1.085;
- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1-10 t/m 31-12-2020 tot € 4.176;
- vermindert de belastingrentebeschikkingen over de tijdvakken 1-1 t/m 31-12-2018 en 1-10 t/m 31-12-2020 dienovereenkomstig;
- vermindert de boetebeschikking over het tijdvak 1-1 t/m 31-12-2018 tot € 108;
- vermindert de boetebeschikking over het tijdvak 1-10 t/m 31-12 2020 tot € 417;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2024 door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (de Wet OB).
2.Artikel 2 van de Wet OB.
3.Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB.
4.Artikel 34 van de Wet OB.
5.Artikel 54 van de AWR.
6.Artikel 67c van de AWR jo. paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst
7.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
8.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.
9.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.