ECLI:NL:RBZWB:2024:1125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
22/5913 en 22/5914
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor kwalificerende buitenlands belastingplichtige

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 november 2022. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.513 (2017) en € 8.509 (2018). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 11 januari 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. Belanghebbende heeft tijdens de zitting een nader stuk overgelegd.

De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan heffingskortingen. De rechtbank concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende, die de Poolse nationaliteit heeft, was in 2017 het gehele jaar inwoner van Polen en in 2018 met uitzondering van een korte periode. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen afgeweken van de aangiften van belanghebbende, waarbij hij het premiedeel van de heffingskortingen tijdsevenredig heeft verminderd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat haar aangiften correct waren, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van in rechte te honoreren vertrouwen.

Belanghebbende heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat zij haar stelling niet met voldoende bewijs heeft onderbouwd. De beroepen worden ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen op 22 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5913 en 22/5914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.513 (2017) en € 8.509 (2018). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.5.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een nader stuk overgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan heffingskortingen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen terecht en tot juiste bedragen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft de Poolse nationaliteit en was in 2017 het gehele jaar inwoner van Polen. In 2018 was zij, met uitzondering van de periode 25 mei 2018 tot en met 19 november 2018, in de BRP ingeschreven op een adres in Polen. Belanghebbende wordt in de jaren 2017 en 2018 aangemerkt als kwalificerende buitenlands belastingplichtige.
4.1.
Belanghebbende heeft in de jaren 2017 en 2018 in Nederland arbeid verricht tegen betaling. Voor 2017 was dat in de periode van 27 maart 2017 tot en met 4 juli 2017. Belanghebbende heeft in de voornoemde periode een inkomen genoten van € 7.513 waarop € 1.055 loonheffing is ingehouden. Tevens is rekening gehouden met € 875 arbeidskorting.
4.2.
In 2018 heeft belanghebbende van 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 in Nederland gewerkt. De inkomsten van belanghebbende bedroegen € 8.509. Bij de inhouding van loonheffingen van € 766 is geen rekening gehouden met de arbeidskorting.
4.3.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan over de jaren 2017 en 2018 (de aangiften). Daarin is onder meer aangegeven dat belanghebbende het gehele jaar in Polen woonachtig was. Tevens heeft belanghebbende aangegeven voor beide jaren het gehele jaar in Nederland premieplichtig te zijn voor de volksverzekeringen.
4.4.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen over de jaren 2017 en 2018 afgeweken van de aangiften. Bij de bepaling van de hoogte van de heffingskortingen heeft de inspecteur op grond van artikel 12 van de Wet financiering sociale verzekeringen in verbinding met artikel 2.6a van de Regeling Wet financiering sociale verzekeringen het premiedeel van de gecombineerde heffingskorting tijdsevenredig verminderd naar rato van de periode van premieplicht voor de onderhavige jaren. Voor het inkomstenbelastingdeel van de heffingskorting heeft de inspecteur geen tijdsevenredige vermindering toegepast.
4.5.
Belanghebbende heeft bij het invullen van de aangiften het formulier ‘Toelichting Inkomensverklaring 2017’ geraadpleegd waarin onder meer het volgende is vermeld.
“Bepaal met de rekenhulpen in de toelichting bij uw aangifte of u kwalificerend buitenlands belastingplichtige bent. Als kwalificerend buitenlands belastingplichtige kunt u dezelfde aftrekposten, heffingskortingen en heffingsvrij vermogen krijgen als een inwoner van Nederland, zoals aftrek eigenwoningrente over uw (buitenlandse) eigen woning.”

Motivering

Vooraf
5. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht terecht toegewezen.
Inhoudelijk
5.1.
Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat zij niet betwist dat de inspecteur de hoogte van de heffingskortingen in overeenstemming met de wettelijke bepalingen heeft berekend. Belanghebbende stelt echter dat op grond van het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel alsnog de aangiften dienen te worden gevolgd.
Vertrouwensbeginsel
5.2.
Belanghebbende verwijst ter onderbouwing hiervan naar de ‘Toelichting Inkomensverklaring 2017’ en haar aangiften waarin ook het premiedeel van de heffingskortingen volledig zijn toegepast. Belanghebbende is daarom van mening dat zij erop mocht vertrouwen dat geen tijdsevenredige herrekening van de heffingskortingen plaats zou vinden.
5.3.
De inspecteur is van mening dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan haar eigen aangifte omdat de ‘Toelichting Inkomensverklaring 2017’ alleen betrekking heeft op de belastingplicht en niet op de premies.
5.4.
Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt belanghebbende dat de inlichtingen in de ‘Toelichting Inkomensverklaring 2017’ bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen hebben gewekt dat haar aangifte juist was ingevuld door geen rekening te houden met de tijdsevenredige herrekening van het premiedeel van de heffingskortingen.
5.5.
Voor zover belanghebbende een beroep heeft willen doen op het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 [1] faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Het formulier ‘Toelichting Inkomensverklaring’ geeft enkel aanwijzingen over de wijze waarop het formulier Inkomensverklaring dient te worden ingevuld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van in rechte te honoreren vertrouwen ten aanzien van de berekening van het premiedeel van de heffingskortingen. Belanghebbende kan evenmin vertrouwen ontlenen aan haar eigen aangifte nu daarbij geen sprake is van een toezegging of inlichtingen van de zijde van de inspecteur.
Gelijkheidsbeginsel
5.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat bij andere belasting- en premieplichtigen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden wel het volledige premiedeel van de heffingskortingen is verleend. In dat kader heeft belanghebbende vijf volgens haar vergelijkbare gevallen aangedragen.
5.7.
De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat van deze vijf gevallen er zich slechts een in feitelijk en rechtens vergelijkbare situatie bevond en dat dit geval gelijk is behandeld als belanghebbende.
5.8.
De gemachtigde heeft ter zitting nog gesteld dat hij bekend is met meerdere gevallen waarin belastingplichtigen in gelijke gevallen een aanslag hebben ontvangen in overeenstemming met hun aangiften. De gemachtigde heeft desgevraagd verklaard dat hij geen inzicht kan geven in gegevens van deze personen omdat de inspecteur dan mogelijk over zou gaan tot het opleggen van navorderingsaanslagen.
5.9.
De rechtbank begrijpt het beroep op het gelijkheidsbeginsel als een stelling dat de meerderheidsregel is geschonden. De bewijslast hiervan ligt bij belanghebbende. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur haar stelling niet met (nadere) bewijsstukken onderbouwd. De toelichting van de gemachtigde ter zitting, hoewel begrijpelijk, is onvoldoende om aan de voornoemde bewijslast te voldoen. Het beroep op de meerderheidsregel en daarmee het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
Belastingrente
6. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.