In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het niet verlenen van voorrang aan bestuurders op een voorrangsweg op de Baden Powellaan te Tilburg op 14 juni 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat hij met een lange bus reed en de verkeerssituatie hem dwong door te rijden voor zijn eigen veiligheid.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft de boete verdedigd en gesteld dat de gedraging vaststond. Tevens is er een argument ingebracht over de schending van de hoorplicht, wat volgens de zittingsvertegenwoordiger aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene de minimale zekerheidstelling van € 234,- niet had betaald, maar dat hij dit niet kon betalen gezien zijn financiële situatie. De kantonrechter heeft de zekerheid op nihil gesteld en het beroep inhoudelijk beoordeeld.
De kantonrechter concludeerde dat de gedraging was verricht en dat betrokkene een verkeerde beslissing had genomen door niet te verifiëren of de zijwegen vrij waren. Desondanks werd de boete gedeeltelijk gegrond verklaard vanwege de schending van de hoorplicht, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gewijzigd naar € 187,50,- plus administratiekosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.