ECLI:NL:RBZWB:2024:1143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
02-237265-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het stelselmatig en wederrechtelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door in de periodes van 20 september 2018 tot en met 15 februari 2019 en van 26 augustus 2022 tot en met 19 september 2022 meerdere bedreigende en intimiderende e-mails en brieven te sturen. Tijdens de zitting op 9 februari 2024 heeft de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, de feiten toegelicht en de verdediging heeft haar standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging en bedreiging, waarbij de bedreigingen ook gericht waren aan de partner van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig, vooral omdat zij eerder bij de politie had bekend de e-mails te hebben verstuurd. De rechtbank vond dat de verdachte door haar gedragingen inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en dat de bedreigingen voldoende aanleiding gaven tot vrees bij het slachtoffer.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, alsook een taakstraf van 120 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van een concreet bedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-237265-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats ] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. S.J. Nijssen, advocaat te [geboorteplaats ] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 19 september 2022 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] ;
feiten 2 en 3:zich in de periode van 20 september 2018 tot en met 15 februari 2019 en in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 19 september 2022 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feiten 2 en 3 heeft gepleegd. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat de brieven en e-mails uit 2018, 2019 en in 2022 telkens door verdachte zijn gestuurd. Ook kan worden bewezen dat verdachte door zo te handelen wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 omdat de bedreigingen in de e-mails op de vrouw van aangever zijn gericht. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat zij hiervan op de hoogte was of dat haar hierdoor vrees is aangejaagd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte ontkent de feiten. Ondanks haar eerder bekennende verklaring ten aanzien van feit 2 moet het er nu voor gehouden worden dat verdachte ontkent. Verder steunbewijs in het dossier ontbreekt en/of is niet direct naar verdachte te herleiden. Ten aanzien van feit 1 is verder opgemerkt dat de bedreigingen niet aan aangever zijn gericht en verdachte daarvan dus moet worden vrijgesproken omdat aangever zich gezien de aard en de omstandigheden niet bedreigd kon hebben gevoeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Is het verdachte geweest die de e-mails en brieven heeft verstuurd?Verdachte heeft bij de politie bekend dat zij degene is geweest die de zes e-mailberichten in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 19 september 2022 naar aangever heeft verstuurd. Verdachte is ter zitting op deze verklaring teruggekomen en stelt dat zij zich niet kan herinneren dat zij dit heeft verklaard omdat zij als gevolg van de strafzaak een posttraumatisch stresssyndroom en daarmee geheugenverlies heeft opgelopen. Daarnaast ontkent zij dat zij de e-mails heeft gestuurd en heeft zij verklaard dat er mogelijk andere collega’s zijn geweest die een conflict hadden met aangever en zij mogelijk de berichten naar aangever hebben verstuurd. De rechtbank is van oordeel dat de bewering van verdachte dat een ander de e-mails heeft verstuurd niet is onderbouwd en op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden. De verklaring die verdachte ter zitting heeft gegeven acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig, dit terwijl verdachte bij de politie gedetailleerd heeft verklaard op welke wijze zij die e-mails naar verdachte heeft verstuurd en wat haar motief is geweest om dit te doen, namelijk omdat zij door aangever zwart werd gemaakt bij al haar (ex)-collega’s en zij aangever een zelfde gevoel wilde geven als het gevoel dat zij als gevolg van de gedragingen van aangever had gekregen. De rechtbank citeert uit het verhoor van verdachte van 30 september 2022: “
Het was mij puur om te laten zien kijk wat je mij hebt aangedaan. Ik hoop dat je voelt wat ik nu voel.” Hetgeen verdachte in haar verhoren naar voren heeft gebracht, is zodanig specifiek dat de rechtbank verdachte aan de door haar bij de politie afgelegde verklaringen zal houden en deze ook voor het bewijs zal gebruiken. Daar komt bij dat uit het dossier is gebleken dat de e-mails naar aangever verstuurd zijn vanaf het werkadres van verdachte en het e-mailadres dat is gebruikt voor de verzending van de e-mails in 2022 (te weten [e-mailadres] ) en het daar bijbehorende wachtwoord zijn aangetroffen op een post-it sticker in de door de politie bij een huiszoeking in beslag genomen rugzak van verdachte.
De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte degene is geweest die de e-mails in 2022 naar aangever heeft verstuurd.
Vervolgens is het de vraag of verdachte ook degene is geweest de e-mails en brieven in 2018 en 2019 naar aangever heeft verstuurd of dat dit een ander dan verdachte moet zijn geweest. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat zowel de brieven als e-mails die zijn verstuurd in 2018 en 2019 als de e-mails uit 2022 telkens [naam 1] als afzender vermelden. Ook ondertekent de afzender de brieven en e-mails in deze periodes meerdere malen op dezelfde, specifieke wijze, namelijk met ‘ [kenmerk 1] ’ en/of ‘ [kenmerk 2] ’. Verder wordt in de berichten verwezen naar een meid die in [plaats 1] woont en die in een Lexus rijdt. Uit het dossier blijkt dat verdachte in [plaats 1] woont en in een Lexus rijdt.
Op grond van de inhoud van de berichten in combinatie met het daaraan voorafgaande conflict tussen verdachte en aangever is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook de afzender is van de brieven en e-mails die zijn verstuurd in 2018 en 2019.
Belaging?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, mede gelet op de aard en inhoud van de e-mails en de brieven, de frequentie waarmee deze verstuurd zijn en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van aangever in de twee ten laste gelegde periodes (feiten 2 en 3).
Bedreiging?
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte aangever met een aantal uitlatingen in de in 2022 verstuurde e-mails heeft bedreigd (feit 1). De rechtbank stelt vast dat de bedreigingen die ten laste zijn gelegd onder de eerste drie gedachtestreepjes gericht lijken te zijn aan het adres van verdachte zelf. Dit levert geen strafbare bedreiging op en de rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken. De bedreigingen zoals ten laste gelegd onder gedachtestreepjes 4 tot en met 6 zijn gericht aan de vrouw van aangever. De vraag is of deze bedreigingen kunnen worden aangemerkt als een bedreiging tegen aangever zelf. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het door artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht beschermde rechtsgoed ook op het spel kan staan ingeval het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hem zelf betrekking heeft (Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400). De bedreiging kan kortom tegen de een zijn gericht, terwijl zij tegen de ander wordt geuit.
Dit betekent echter niet dat elke mededeling dat een ander iets zal worden aangedaan, een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Vereist is dat er sprake is van een voldoende nauwe relatie tussen de degene tegen wie de bedreiging wordt geuit en degene tegen wie de bedreiging is gericht. (Hoge Raad 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1790).
De rechtbank stelt vast dat tussen aangever en de persoon die in dit geval door verdachte wordt bedreigd met de dood, namelijk zijn partner met wie hij samen een gezin vormt, een nauwe relatie bestaat. Dat in dit geval door verdachte meerdere malen gedreigd is met de dood van zijn partner, is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid waaronder de geuite bedreiging in redelijkheid tot vrees bij aangever kon leiden. Dergelijke bedreigingen kunnen inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van aangever, die vergelijkbaar is met bedreigingen die op hemzelf betrekking zouden hebben gehad. Daarmee staat vast dat de uitlatingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als een bedreiging van aangever zelf die naar het oordeel van de rechtbank onder de reikwijdte van dit artikel valt. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare bedreiging van aangever.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op tijdstippen in de periode van 8 september 2022 tot en met 19 september 2022 te [plaats 2] , [gemeente] , en [plaats 1] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] (per e-mail) dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Misschien kunnen we dan ook je vrouwtje nog een keertje doen. Dan heb ik je
weer helemal voor mij”
- “ We hebbe je wijfje al gevonde hoor dus die houde we ook in de gaaten”
- “ Eerst die meid voor je kapot maaken en dan je [naam 2] . We kijke nu al uit naar wat
je er van vint. Misschien laaten we zei nog wel kapot gaan voor je oogen. Kan je nog
doei zegge”;
feit 2
op tijdstippen in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 19 september 2022 te [plaats 2] , [gemeente] , en [plaats 1] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door die [slachtoffer] (telkens) ongevraagd en tegen zijn wil (veelvuldig) berichten te sturen (per e-mail) met een dwingende en intimiderende en beledigende en dreigende inhoud met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
feit 3
op tijdstippen in de periode van 20 september 2018 tot en met 15 februari 2019 te [plaats 2] , [gemeente] , en [plaats 1] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door die [slachtoffer] (telkens) ongevraagd en tegen zijn wil (veelvuldig) berichten te sturen (per e-mail) met een dwingende en intimiderende en beledigende en dreigende inhoud met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gevorderd wordt om aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden te verbinden een contactverbod met het slachtoffer, zijn vrouw en kinderen en een locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich niet mag bevinden in de straat waar aangever woont.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt wordt verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verzocht wordt om ten aanzien van de bedreiging conform de LOVS-oriëntatiepunten een geldboete van € 250,- aan verdachte op te leggen. Ten aanzien van de overige feiten wordt verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen en geen gevangenisstraf, omdat de kans op recidive wordt ingeschat als laag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere malen belagen en bedreigen van haar voormalige collega/stagebegeleider. De belaging strekt zich uit over twee periodes.
Het slachtoffer is gedurende die periodes telkens ongewild geconfronteerd met verdachte. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en de mensen om hem heen. Het leek erop dat verdachte na tussenkomst van de politie enige tijd is gestopt met het belagen. Het baart de rechtbank zorgen dat zij na het stopgesprek met de politie toch is doorgegaan met de belaging, waarbij de inhoud van de berichten steeds dreigender werd. Dat verdachte na tussenkomst van de politie toch is doorgegaan met het belagen van het slachtoffer is voor hem ook aanleiding geweest om aangifte te doen. Uit de aangifte blijkt dat de belagingen en bedreigingen hem beangstigd hebben. Na het ontvangen van de nieuwe e-mailberichten in 2022 wist hij wederom niet wat hem stond te gebeuren en maakte hij zich ernstig zorgen over zijn welzijn en dat van zijn gezin. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Verdachte heeft op geen enkel moment empathie getoond ten aanzien van het slachtoffer en verantwoording afgelegd voor haar gedragingen. Dat beeld is ook ter zitting naar voren gekomen. Ondanks dat zij eerder bij de politie heeft bekend dat zij zes e-mails naar verdachte heeft verstuurd, is zij hier ter zitting op teruggekomen en vindt zij vooral dat zij zelf het slachtoffer is geworden van de situatie. Zij legt hiermee de verantwoordelijkheid buiten zichzelf.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank zoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting bij de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd. De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet daarom geen ruimte om te volstaan met een geldboete en een geheel voorwaardelijke taakstraf zoals door de raadsman is verzocht. De rechtbank acht het vooral van groot belang dat wordt voorkomen dat verdachte opnieuw vergelijkbare strafbare feiten zal plegen. Omdat verdachte de feiten ontkent heeft de reclassering het risico op recidive niet kunnen inschatten. Uit de duur van de belaging en bedreiging en de door verdachte bij de politie meegedeelde oorzaak daarvoor, leidt de rechtbank evenwel af dat een risico op herhaling niet is uit te sluiten. De rechtbank zal gelet hierop en gelet op het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt, afwijken van de eis van de officier van justitie en aan verdachte geen voorwaardelijke taakstraf, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit biedt naar het oordeel van de rechtbank een forse prikkel voor verdachte om niet in herhaling te vallen. Op die manier hoopt de rechtbank ook dat verdachte ervan wordt doordrongen dat op een dergelijke manier te handelen, wat hiervoor de aanleiding ook mag zijn, onacceptabel is. Gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank, naast een voorwaardelijke straf, ook een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een taakstraf passend. Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat zij gelet op haar persoonlijke omstandigheden niet in staat is om te werken. De reclassering is echter van opvatting dat zij een taakstraf uitvoerbaar acht. De rechtbank acht daarom geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf aanwezig.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Daarnaast zal zij aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de taakstraf niet goed wordt uitgevoerd, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank acht het noodzakelijk om de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden, te weten een contactverbod met aangever en een locatieverbod. Het locatieverbod houdt in dat verdachte zich niet in de straat mag begeven waar aangever woont. De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod ook ten aanzien van de vrouw en de kinderen van aangever op te leggen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op het recidiverisico dat door de reclassering niet kan worden ingeschat, maar naar het oordeel van de rechtbank gelet op de aard van de feiten en de houding van verdachte wel aanwezig is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding, maar heeft in het verzoek tot schadevergoeding geen bedrag genoemd. De benadeelde partij zal wegens het ontbreken van een concrete vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feiten 2 en 3, telkens: belaging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland (adres: 4337 EA Middelburg, Vrijlandstraat 33, telefoonnummer 088 80 41505 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1968 te [geboorteplaats ] ;
* dat verdachte zich niet zal bevinden in de straat waar [slachtoffer] woonachtig is;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2024.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.