ECLI:NL:RBZWB:2024:1176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/3256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 16.462 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm), welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat deze verminderd moet worden op basis van de koerslijst van Xray, die een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 85.821 en een historische nieuwprijs van € 193.502 vaststelt.

Belanghebbende had een taxatierapport overgelegd waaruit een schadebedrag van € 5.114 bleek, maar de inspecteur had een hertaxatie laten uitvoeren die geen schade constateerde. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op het moment van aangifte nog sprake was van schade. De rechtbank wijst erop dat normale gebruiksschade niet in mindering kan worden gebracht op de handelsinkoopwaarde. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 8.135. Tevens wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.370 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 16.462.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende: [naam] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil de waardevermindering wegens schade. Niet langer in geschil is dat de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op basis van de koerslijst van Xray moeten worden vastgesteld.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar dient deze verminderd te worden gelet op de gegevens in de koerslijst van Xray. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 17.328 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Mercedes-Benz GLC-klasse AMG met [VIN nummer] (de auto).
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Waardetaxaties.nl van 18 juni 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 5.114. Dit bedrag is volledig in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 1 juli 2021. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd.
In onderdeel 6. ‘Bevindingen/opmerkingen’ heeft de hertaxateur vermeld:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand
van het voertuig)”
4.3.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 33.790. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Vooraf: artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht
5. De rechtbank heeft geconstateerd dat bijlage 10 bij het verweerschrift van de inspecteur zwartgelakte passages bevat. Het betreft het hoorverslag en daarbij behorende stukken. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat de zwartgelakte passages informatie van andere belastingplichtigen betreft, welke informatie niet relevant is voor de onderhavige zaak. Dat komt de rechtbank logisch voor. Gelet op de toelichting en het feit dat belanghebbende geen bezwaar heeft geuit tegen het inbrengen van de bijlage, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om aan de inbreng van de stukken met zwartgelakte passages gevolgen te verbinden.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
6. Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst Xray waaruit een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat volgt van € 85.821. Tevens is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 193.502 bedraagt. Op grond hiervan dient de naheffingsaanslag (in ieder geval) te worden verminderd naar € 8.135. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
Waardevermindering wegens schade
7. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
7.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een aan schade. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 5.114 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport.
7.3.
De inspecteur stelt dat het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport niet kan dienen als onderbouwing van de in aanmerking te nemen schade, onder andere omdat de inkoopfactuur ontbreekt. [2] Tevens heeft de inspecteur erop gewezen dat in 15 minuten geen gedegen fysieke opname gemaakt kan zijn en dat de foto’s onduidelijk zijn. Voor het geval het taxatierapport wel zou kunnen dienen als onderbouwing, heeft de inspecteur de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. Daarbij merkt de inspecteur op dat de auto door belanghebbende is verkocht op 25 juni 2021 en hij niet aannemelijk vindt dat deze in beschadigde staat is verkocht.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat een waardevermindering kan worden toegekend voor schade die op het moment van het doen van aangifte nog niet hersteld is. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat nog sprake was van schade op het moment van het doen van aangifte. De bij belanghebbendes taxatierapport opgenomen foto’s laten enige mate van schade zien, maar het is niet duidelijk of die foto’s ook de staat laten zien waarin de auto verkeerde op het moment van het doen van aangifte. Op de foto’s van DRZ is geen schade te zien. De rechtbank acht aannemelijk dat de schade zoals te zien is op de foto’s bij belanghebbendes taxatierapport hersteld is voor het moment van het doen van aangifte op 26 juni 2021, mede gelet op de doorverkoop van de auto op 25 juni 2021. Er is dan geen plaats voor een waardevermindering wegens schade.
7.5.
Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease , in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
7.6.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag terecht geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade. De overige gronden die de inspecteur in dit kader heeft aangevoerd, hoeven dan niet te worden beoordeeld.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur ontvangen op 9 maart 2022. De rechtbank doet uitspraak op 26 februari 2024. De redelijke termijn van twee jaar is niet overschreden. Er bestaat dan geen recht op een immateriëleschadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat de naheffingsaanslag wordt verminderd (zie 6). De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 8.135;
- wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 2.370 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende; en
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
2.Op grond van artikel 10 van de Wet Bpm in combinatie met artikel 8, vierde lid, letter b, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 alsmede de daarbij behorende Bijlage I.
3.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:397.
4.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.