ECLI:NL:RBZWB:2024:1178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
BRE 22/5232
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergrijpboetes en naheffingsaanslagen omzetbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024, wordt de zaak behandeld van belanghebbende N.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 21 oktober 2022, waarbij naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes zijn opgelegd. De inspecteur had eerder naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2014 en 2015, en de bezwaren van belanghebbende tegen deze aanslagen waren in eerdere procedures niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar dat de inspecteur wel voldoende bewijs heeft geleverd voor de opgelegde vergrijpboetes. De rechtbank concludeert dat de boetes terecht zijn opgelegd, maar vermindert deze vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijzigt de boetebeschikkingen naar € 12.800 voor 2014 en € 2.400 voor 2015. De beroepen van belanghebbende worden ongegrond verklaard, en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5232 en BRE 22/5233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] N.V., gevestigd in [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 21 oktober 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 mei 2019 naheffingsaanslagen omzetbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer] .F.01.4501 (2014) en [aanslagnummer] .F.01.5501 (2015) (de naheffingsaanslagen) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en vergrijpboetes (de boetebeschikkingen) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de boetebeschikkingen verminderd en de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de boetebeschikkingen beroep ingesteld.
1.3.
Op 21 december 2023 heeft de rechtbank de inspecteur verzocht na te gaan of hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. De rechtbank heeft er daarbij specifiek op gewezen dat zij bij bestudering van het dossier heeft geconstateerd dat een kennelijk schrijven van de (voormalig) gemachtigde van 11 april 2022 (het stuk) niet is overgelegd. De rechtbank heeft de inspecteur verzocht dat stuk te overleggen.
1.4.
De inspecteur heeft de rechtbank per brief van 8 januari 2024 bericht dat hij niet in staat is het opgevraagde stuk (zie 1.3) te overleggen, omdat hij niet over het stuk beschikt. Een afschrift van de brief van de inspecteur wordt met deze uitspraak meegezonden.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Namens belanghebbende was niemand aanwezig. De heer [naam 1] is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 november 2023 aan het [postadres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om namens belanghebbende op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 22 november 2023 op genoemd postadres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste postadres is aangeboden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de – bij uitspraken op bezwaar gematigde – boetebeschikkingen over de jaren 2014 en 2015 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen zijn tussen partijen niet in geschil.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de boetebeschikkingen over de jaren 2014 en 2015 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Wel moeten de boetes worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de wet. [1] Volgens haar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan haar bedrijfsactiviteiten uit het verlenen van adviezen, het ontwerpen, vervaardigen en installeren van en het verlenen van service aan de inrichting voor werkbouwtuig-, elektro- en procesindustrie en ook het uitvoeren van projecten en het voeren van projectmanagement op voornoemd gebied.
3.1.
Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende in de onderhavige jaren is [B.V.] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V.] is de heer [naam 1] .
3.2.
Belanghebbende is sinds 19 september 2013 opgenomen in de omzetbelastingadministratie van de Belastingdienst. Het tijdvak waarover de verschuldigde omzetbelasting moet worden aangegeven en betaald is het kalenderkwartaal.
3.3.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren voor alle te onderscheiden kalenderkwartalen aangiften omzetbelasting ingediend, behalve voor het vierde kwartaal van 2014.
3.4.
Belanghebbende heeft op 11 februari 2018 suppletieaangiften omzetbelasting (suppleties) ingediend over de tijdvakken van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, naar de volgende bedragen:
Tijdvak
Omzetbelasting
1 januari 2014 tot en met 31 december 2014
€ 68.485
1 januari 2015 tot en met 31 december 2015
€ 11.123
Er is aansluiting tussen voornoemde bedragen en de auditfiles van belanghebbende.
3.5.
Op of omstreeks 5 maart 2018 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de onderhavige tijdvakken. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 28 februari 2019 (controlerapport). In het rapport zijn de volgende bevindingen weergegeven, voor zover relevant:

Interne boekhouder
De heer [naam 1] heeft gezegd dat hij in het verleden gebruik maakte van een interne boekhouder. Dit was de heer [naam 2] . Omdat de heer [naam 1] niet tevreden was over de geleverde administratieve kwaliteit van de heer [naam 2] is de samenwerking met de heer [naam 2] beëindigd. De dagelijkse administratie wordt verzorgt door de heer [naam 1].”
En:

De aangiften omzetbelasting zijn tijdens de controlejaren ingediend door de heer [naam 1] .
De aangiften omzetbelasting over de controlejaren werd door de heer [naam 1] ingediend.”
En:

Omzetbelasting
Er is aansluiting tussen de audit file over het jaar 2013 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 9 september 2013 tot en met 31 december 2013.
Op 11 februari 2018 heeft de belastingdienst twee suppleties omzetbelasting ontvangen inzake [belanghebbende] NV. Volgens de ingediende suppleties omzetbelasting is er sprake van de navolgende te betalen bedragen aan omzetbelasting.
Tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 € 68.485
Tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 € 11.123
Er is aansluiting tussen de gegevens volgens de ontvangen audit file en de bedragen welke op de beide suppleties staan. Wij hebben een analyse gemaakt van de verschillen per kwartaal tussen de gegevens volgens de audit file en de in de aangiften omzetbelasting ingevulde bedragen.
3.6.
De inspecteur heeft in het verweerschrift vastgesteld dat de volgende verschillen bestaan tussen de door belanghebbende aanvankelijk (niet) op aangifte voldane bedragen (3.3) en de beschikbare auditfiles:
2014
Kwartaal 1
Kwartaal 2
Kwartaal 3
Kwartaal 4
Verschuldigd vlgs auditfile
€ 32.469,85
€ 55.821,92
€ 44.273,96
€ 70.416,31
Verschuldigd vlgs aangifte
€ 32.729,00
€ 45.546,00
€ 48.480,00
€ 0,00
Verschil
€ 259,15
€ 10.275,92
€ 4.206,04
€ 70.416,31
Voorbelasting vlgs auditfile
€ 17.069,31
€ 29.165,40
€ 16.720,59
€ 37.200,66
Voorbelasting vlgs aangifte
€ 16.839,00
€ 45.287,00
€ 47.285,00
€ 0,00
Verschil
€ 230,31
€ 19.121,60
€ 30.564,41
€ 37.200,66
Verschil totaal
€ 489,46
-/- € 26.397,52
-/- € 26.394,37
-/- € 33.215,65
2015
Kwartaal 1
Kwartaal 2
Kwartaal 3
Kwartaal 4
Verschuldigd vlgs auditfile
€ 84.926,74
€ 63.941,07
€ 44.748,62
€ 44.224,26
Verschuldigd vlgs aangifte
€ 84.925,00
€ 63.941,00
€ 43.916,00
€ 39.102,00
Verschil
€ 1,74
€ 0,07
€ 832,62
€ 5.122,26
Voorbelasting vlgs auditfile
€ 44.905,85
€ 44.327,05
€ 27.221,04
€ 21.922,34
Voorbelasting vlgs aangifte
€ 44.825,00
€ 44.231,00
€ 28.588,00
€ 25.898,00
Verschil
€ 80,85
€ 96,05
€ 1.366,96
€ 3.975,66
Verschil totaal
€ 79,11
€ 95,98
-/- € 2.199,58
-/- € 9.097,92
3.7.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de inspecteur met dagtekening 25 mei 2019 de gesuppleerde bedragen (zie 3.4) bij belanghebbende nageheven en gelijktijdig boetebeschikkingen (50%) en belastingrentebeschikkingen opgelegd naar de volgende bedragen:
Tijdvak
Omzetbelasting
Boete
Belastingrente
1 januari 2014 tot en met 31 december 2014
€ 68.485
€ 34.242
€ 12.159
1 januari 2015 tot en met 31 december 2015
€ 11.123
€ 5.561
€ 1.530
3.8.
Bij uitspraken op bezwaar van 25 oktober 2019 zijn de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen, de boete- en belastingrentebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
3.9.
Deze rechtbank [2] heeft eerder beslist dat de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen, de boete- en de belastingrentebeschikkingen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft de zaken teruggewezen naar de inspecteur om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen.
3.10.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 oktober 2022 opnieuw uitspraken op bezwaar gedaan. Hij heeft de bezwaren gegrond verklaard. Hij heeft daarbij de boetebeschikkingen verminderd en de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd, resulterend in de volgende bedragen:
Tijdvak
Omzetbelasting
Boete
Belastingrente
1 januari 2014 tot en met 31 december 2014
€ 68.485
€ 16.000
€ 12.159
1 januari 2015 tot en met 31 december 2015
€ 11.123
€ 3.000
€ 1.530

Motivering

Vooraf: zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
4. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur op grond van de wet [3] verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen aan de rechtbank die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [4]
4.1.
Voor wat betreft het door belanghebbende genoemde en bij de inspecteur opgevraagde stuk (zie 1.4) overweegt de rechtbank als volgt. Over het stuk heeft de inspecteur zowel per brief als ter zitting verklaard dat het stuk niet aanwezig is bij de inspecteur en geen registratie van ontvangst te vinden is. De inspecteur stelt daarom dat het stuk nooit is verzonden, niet is ontvangen en dus niet ter beschikking heeft gestaan aan de inspecteur. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt.
Zijn de vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
5. De inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de AWR en paragraaf 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) aan belanghebbende vergrijpboetes opgelegd van aanvankelijk 50% van de belasting die is nageheven, omdat volgens de inspecteur als gevolg van (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te weinig belasting op aangifte is voldaan.
5.1.
Op grond van artikel 67f van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen ten onrechte niet, gedeeltelijk niet, of te laat is betaald. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Van voorwaardelijke opzet is sprake indien bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat het beboetbare feit zich zal voordoen.
5.2.
De bewijslast dat sprake is van opzet, rust op de inspecteur. De bestanddelen van het beboetbare feit die de inspecteur ten grondslag legt aan de opgelegde boetes moeten daarbij door de inspecteur overtuigend worden aangetoond. [5] Daarbij brengen de waarborgen van artikel 6, tweede lid, van het EVRM onder meer mee dat een belanghebbende het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Voor de vraag of (voorwaardelijk) opzet aanwezig is, is mede van belang of bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dat betrokkene dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard ('op de koop toe heeft genomen’). [6]
5.3.
De inspecteur stelt dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet is betaald en dat de gedragingen van [naam 1] in dat verband redelijkerwijs aan belanghebbende moeten worden toegerekend. Aangezien [B.V.] in de onderhavige jaren alle aandelen in belanghebbende houdt en [naam 1] op zijn beurt enig bestuurder en aandeelhouder van [B.V.] is, treedt [naam 1] namelijk als enig vertegenwoordiger van belanghebbende op, aldus de inspecteur.
5.4.
De inspecteur heeft verder voor het van hem verlangde bewijs van opzet het volgende aangevoerd:
Dat het een feit van algemene bekendheid is dat, in het geval een ondernemer omzetbelasting in rekening brengt, deze op een (tijdvak)aangifte moet worden betaald.
Dat uit de omstandigheid dat in het jaar 2013 de door belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op aangifte is voldaan (betaald) mag worden afgeleid dat belanghebbende wetenschap heeft van de omstandigheid dat de door of namens haar gefactureerde omzetbelasting in de aangifte over dat tijdvak moet worden opgenomen en betaald.
Dat gelet op de verschillen tussen de auditfiles van belanghebbende en de over het tweede en derde kwartaal van 2014 respectievelijk de over het derde en vierde kwartaal van 2015 voldane bedragen, daar waar het zowel de aangegeven verschuldigde omzetbelasting als de aangegeven in aftrek te brengen omzetbelasting betreft, de aangiften over deze tijdvakken berustten op grove schattingen.
Dat de aangifte over het vierde kwartaal van 2014 niet is gedaan.
Dat nu de primaire administratieve handelingen door [naam 1] werden verricht, de verkoopfacturen door, dan wel in samenspraak met, [naam 1] werden opgesteld en de aangiften werden samengesteld door, dan wel op basis van door [naam 1] aangereikte bescheiden/gegevens, belanghebbende (in de persoon van [naam 1] ) op het moment van het doen van de aangiften in kwestie wist, dan wel het kan niet anders dan dat belanghebbende heeft geweten, dat de aangiften berustten op grove schattingen en er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangiften onjuist, dan wel onvolledig waren.
Dat belanghebbende (in de persoon van [naam 1] ) in deze wetenschap het wilsbesluit heeft genomen om de onderwerpelijke aangiften omzetbelasting te doen, zoals ze zijn gedaan.
Dat door zich bij de betaling van de verschuldigde omzetbelasting te baseren op de onjuiste dan wel onvolledige aangiften belanghebbende wist, dan wel het kan niet anders dan belanghebbende heeft geweten, dat het gevolg hiervan zou zijn dat de door haar in rekening gebrachte en verschuldigde omzetbelasting niet dan wel gedeeltelijk niet zou worden betaald. Het gevolg van haar handelen is daarmee door belanghebbende bewust aanvaard.
5.5.
Belanghebbende betwist niet dat er te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan maar betwist dat de vergrijpboetes terecht aan haar zijn opgelegd. De rechtbank begrijpt het standpunt van belanghebbende als volgt: de aangifte was wel fout maar normaliter werd later in hetzelfde jaar een zogenaamde “rondrekening omzetbelasting” gemaakt om dit weer recht te trekken. Waarom er niet of niet eerder gesuppleerd is weet belanghebbende niet en de inspecteur had rekening moeten houden met de rol van de oud-administrateur en de rol van de externe accountant, aldus nog steeds belanghebbende.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of de vergrijpboetes in stand kunnen blijven, voor elk aangiftetijdvak afzonderlijk moet worden beoordeeld. [7] In het geval van belanghebbende is dat per kwartaal (zie 3.2). Ook stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank de stellingen van de inspecteur aldus begrijpt dat de feiten ten grondslag liggende aan de opgelegde vergrijpboetes (telkens) betrekking hebben op de kwartalen waarin te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan, namelijk het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2014 en het derde en het vierde kwartaal van 2015.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voor de hiervoor genoemde kwartalen (zie 5.6) in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De rechtbank overweegt daarbij als volgt. Tussen partijen staat vast dat door belanghebbende – in overeenstemming met haar auditfiles – bedragen van € 68.485 (2014) en € 11.123 (2015) (zie 3.4), door haar ten onrechte niet op aangifte zijn voldaan. De rechtbank stelt vast dat het gaat om zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijke bedragen. Niet betwist is dat [naam 1] over de onderhavige tijdvakken namens belanghebbende verantwoordelijk was voor het indienen van de aangiften omzetbelasting, de dagelijkse administratie verzorgde en verantwoordelijk was voor het maken van de verkoopfacturen. Gelet daarop is het naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel dat [naam 1] ten tijde van het (niet) doen van de aangifte(n) de wetenschap had dat de in de aangifte verantwoorde bedragen onjuist waren dan wel ten onrechte geen aangifte omzetbelasting is gedaan en dat daardoor een aanmerkelijke kans bestond dat te weinig belasting zou worden betaald. Laatst genoemde aanmerkelijke kans heeft hij geaccepteerd, welke kans zich ook heeft gemanifesteerd. Gelet op zijn rol van enig indirect aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, stelt de inspecteur terecht dat de gedragingen van [naam 1] in dit verband moeten worden toegerekend aan belanghebbende.
5.8.
Voor dat geval heeft belanghebbende gesteld dat bij de oplegging van de boetes ten onrechte geen rekening is gehouden met de ‘rol’ van haar oud-administrateur, [naam 2] , en die van de externe [accountant] . De rechtbank gaat aan deze blote stelling voorbij, reeds omdat belanghebbende deze stelling niet met concrete stukken heeft onderbouwd. Van een dubbele bestraffing, zoals belanghebbende stelt, is evenmin sprake omdat de boetes betrekking hebben op verschillende jaren. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de vergrijpboetes dan ook terecht opgelegd.
5.9.
Vervolgens is het de vraag of de opgelegde boetes passend en geboden zijn. De inspecteur heeft de vergrijpboetes bij uitspraken op bezwaar gematigd. In het door belanghebbende gestelde ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdere matiging van de boetes. De rechtbank acht de opgelegde boetes zoals deze thans voorliggen dan ook passend en geboden.
5.10.
Ambtshalve ziet de rechtbank in de duur van de procedure aanleiding om de boetes te matigen. De rechtbank stelt vast dat 18 december 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat blijkens het controlerapport op dat moment de boetes zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 26 februari 2024. Sinds de aankondiging van de boetes zijn dan ruim 62 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar daarmee is overschreden met 38 maanden. De boetes moeten daarom worden gematigd met 20% tot € 12.800 (2014) respectievelijk € 2.400 (2015) [8] .

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Het matigen van de vergrijpboetes wegens overschrijding van de redelijke termijn maakt dat niet anders. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- wijzigt de boetebeschikkingen waarbij de boetes worden vastgesteld op € 12.800 (2014) en € 2.400 (2015).
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 26 februari 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
2.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 september 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4173.
3.Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Hoge Raad 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786.
5.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526 en Hoge Raad 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:97.
6.Zie r.o. 4.2.2. van het arrest van 3 februari 2023.
7.Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:492.
8.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.