ECLI:NL:RBZWB:2024:1381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
BRE 24/834 tot en met 24/849
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in belastingzaak zonder spoedeisend belang

Op 4 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, waaronder [verzoeker 2] B.V., een voorlopige voorziening vroegen tegen belastingaanslagen opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen deze belastingaanslagen en waren in afwachting van de uitkomst van hun beroepen. In hun verzoek vroegen zij de voorzieningenrechter om de inspecteur te gelasten om onverwijld een afschrift te verstrekken van alle relevante stukken die nog niet waren verstrekt, inclusief RIEC-stukken.

De voorzieningenrechter overwoog dat aan de eis van connexiteit was voldaan, omdat het verzoek samenhangt met de lopende beroepen tegen de belastingaanslagen. Echter, de verzoekers hebben niet voldoende gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van onverwijlde spoed. De inspecteur had in zijn verweerschrift aangegeven dat er geen sprake was van onverwijlde spoed en dat hij niet beschikte over de gevraagde stukken. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de behandeling van de hoofdzaken niet kon worden afgewacht. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter, mr. drs. M.H. van Schaik, deed deze uitspraak in aanwezigheid van griffier mr. M.A.M. van Meer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummers: BRE 24/834 tot en met 24/849
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] , uit [plaats 1] ,

[verzoeker 2] B.V., gevestigd te [plaats 2] ,
[verzoekers], gevestigd te [plaats 2] ,
verzoekers,
(gemachtigde: mr. M. Hendriks)
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Ontstaan en loop van het geding

1. Op 10 januari 2024 hebben verzoekers digitaal een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.1.
De inspecteur heeft aan [verzoeker 1] belastingaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting. Aan [verzoeker 2] B.V. heeft de inspecteur belastingaanslagen opgelegd in (onder meer) de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting. Aan verzoeker [verzoekers] heeft de inspecteur belastingaanslagen opgelegd in de omzetbelasting. Verzoekers hebben tegen die belastingaanslagen bezwaar gemaakt. Tegen de uitspraken op bezwaar hebben verzoekers beroepen ingesteld. De procedures zijn bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers BRE 23/3082 tot en met 23/3087, BRE 23/2888 tot en met 23/2891, BRE 23/3026, BRE 23/2892 tot en met 23/2895, BRE 23/3697 en BRE 23/3698.
1.2.
Hangende de beroepen verzoeken de verzoekers de voorzieningenrechter om de inspecteur te gelasten onverwijld een afschrift te verstrekken van alle op de zaken betrekking hebbende stukken die tot op heden nog niet verstrekt zijn, daaronder begrepen ieder stuk dat relevant zou kunnen zijn voor de onderhavige casus, waaronder alle RIEC-stukken alsmede onverwijld inzicht te verschaffen in de aard en de omvang van het volledige dossier.

Karakter voorlopige voorziening

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
2.1.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Connexiteit
3. Aan de eis van connexiteit is voldaan omdat verzoekers beroep hebben ingesteld tegen de belastingaanslagen waar het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mee samenhangt.
Spoedeisend belang
4. Verzoekers hebben niet gemotiveerd waarom sprake is van onverwijlde spoed. In het verzoek om voorlopige voorziening hebben verzoekers gesteld dat het vereiste van onverwijlde spoed niet van openbare orde is. Dit betekent volgens verzoekers dat indien en voor zover tussen partijen niet in geschil is dat verzoekers er inderdaad belang bij hebben zo spoedig mogelijk de beschikking te krijgen over de gevraagde stukken, de vereiste spoedeisendheid door de voorzieningenrechter als een gegeven moet worden aangemerkt.
De inspecteur heeft in het verweerschrift opgenomen dat partijen hebben onderkend dat geen sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, maar dat de inspecteur zich voor de voorzieningenrechter niet zal beroepen op het ontbreken van onverwijlde spoed. Verder heeft de inspecteur gesteld dat hij niet beschikt of heeft beschikt over de door belanghebbende gevraagde stukken en dat hij alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb heeft overgelegd. Tot slot heeft de inspecteur gesteld dat een beoordeling van de juistheid van dat standpunt zich niet leent voor een voorlopigevoorzieningenprocedure.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 8:81 van de Awb bepaalt dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De vraag of sprake is van onverwijlde spoed vormt daarbij een wezenlijk en essentieel onderdeel van de beoordeling door de voorzieningenrechter. Immers, als geen sprake is van onverwijlde spoed bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het is aan de voorzieningenrechter en niet aan partijen om dat te toetsen. De voorzieningenrechter volgt de stelling van verzoekers dus niet. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat het verzoek ziet op de vraag of de inspecteur op grond van artikel 8:42 van de Awb meer stukken had moeten inbrengen dan hij heeft gedaan. Beantwoording van die vraag kan in de hoofdzaken plaatsvinden en er is geen aanleiding om aan te nemen dat in dit geval de behandeling van die hoofdzaken niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen onverwijlde spoed is die het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
4.2.
Gelet op het vorenstaande is het verzoek kennelijk ongegrond. Het verzoek zal worden afgewezen.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 4 maart 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.