ECLI:NL:RBZWB:2024:1384
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.J.G. Eijssen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Breda
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 290.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 269.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de waarde van de woning is vergeleken met referentiewoningen. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de benodigde informatie heeft verstrekt en dat de beroepsgronden van de belanghebbende niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.