ECLI:NL:RBZWB:2024:1420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3996
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet-naleving educatieve maatregel alcohol en verkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs beoordeeld. Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) omdat hij niet had meegewerkt aan een opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA). De rechtbank constateert dat eiser op de eerste cursusdag van de EMA niet is verschenen zonder geldige reden. Eiser betoogde dat hij de uitnodiging voor de EMA niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat het CBR voldoende heeft aangetoond dat de uitnodiging correct was verzonden. De rechtbank wijst erop dat het CBR niet verplicht is om een verzendadministratie bij te houden voor niet-aangetekende brieven, en dat de verantwoordelijkheid voor het ophalen van aangetekende post bij de eiser ligt. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard, en dat er geen sprake is van onevenredige gevolgen voor eiser, aangezien zijn situatie niet wezenlijk verschilt van die van andere personen in vergelijkbare omstandigheden. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3996 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs.
1.2
Met het bestreden besluit van 19 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.3
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het CBR drs. [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
De korpschef heeft op 23 augustus 2022 mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs is vereist. Het vermoeden dat eiser niet beschikt over de vereiste geschiktheid is gebaseerd op een uitgevoerde blaastest op 20 maart 2022, waarbij eiser 565 ug/l heeft geblazen.
4.2
Het CBR heeft met het besluit van 27 augustus 2022 een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA) opgelegd aan eiser, omdat hij in vijf jaar ministens twee keer is aangehouden met teveel alcohol op.
4.3
De EMA was in eerste instantie ingepland met als eerste cursusdag 2 maart 2023. Eiser is op die eerste cursusdag zonder voorafgaand bericht niet verschenen, maar heeft bij brief van 3 maart 2023 de kans gekregen de EMA opnieuw in te plannen. De EMA is vervolgens nogmaals ingepland met als eerste cursusdag 19 april 2023.
4.4
Op 19 april 2023 is eiser zonder opgave van reden niet verschenen op de eerste cursusdag.
4.5
Het CBR heeft met het besluit van 25 april 2023 het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, wegens het niet meewerken aan de EMA.
4.6
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 31 mei 2023.
4.7
Het CBR heeft met het bestreden besluit het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Medewerking
5.1
Eiser heeft betoogd dat hij een geldige reden had om niet te verschijnen op de EMA. Hij heeft namelijk de uitnodiging niet ontvangen en het is aan het CBR om de verzending aannemelijk te maken. Er is bij het CBR geen sprake van een deugdelijke verzendadministratie. Wat betreft de gestelde aangetekende verzending is er wellicht een KG-code aangemaakt, maar dit betekent nog niet dat daadwerkelijk een afhaalbericht is achtergelaten.
5.2
Op grond van artikel 132, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. [1]
Op grond van artikel 24, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: Regeling) verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
5.3
Deze zaak spitst zich toe op de vraag of het CBR aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodiging aan eiser is aangeboden. Het CRB stelt de uitnodiging zowel per gewone post als per aangetekende post te hebben verzonden. Het CBR heeft daarbij onbetwist het juiste adres van eiser gebruikt.
Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgt dat indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde is bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Daarbij dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [2]
5.4
Het CBR heeft tijdens de zitting erkend dat geen verzendadministratie wordt bijgehouden van niet-aangetekend verzonden brieven. Het CBR heeft de verzending van de niet-aangetekende brief dus onvoldoende onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de niet-aangetekende brief door eiser is ontvangen. Dit heeft het CBR ook niet weerlegd.
5.5
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt ook dat, indien een per aangetekende post verzonden stuk is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op rechtmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het afhaalkantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. [3]
5.6
Het CBR heeft PostNL verzocht om de Track&Trace informatie van de aangetekende brief over te leggen. PostNL heeft verklaard dat het vanwege het tijdsverloop niet meer mogelijk is om het Track&Trace-overzicht toe te sturen, maar heeft wel de informatie over de bezorging terug kunnen halen. De bezorging van de aangetekende brief is niet gelukt, wegens het niet aanwezig zijn van de ontvanger. De bezorger heeft een kennisgeving achtergelaten en een zogenaamde KG-code (kennisgeving-code) aangemaakt. Dit betekent dat eiser op de hoogte is gesteld van het feit dat is gepoogd een aangetekende brief bij hem te bezorgen en deze brief naar een PostNL-afhaalpunt is verstuurd. Anders dan eiser bepleit, is er onvoldoende aanleiding om te denken dat alleen een kennisgeving-code zou zijn aangemaakt en dat geen bericht over de mislukte bezorging en verzending naar het afhaalpunt is achtergelaten. Het CBR heeft de verzending van de aangetekende brief aan het adres van eiser hiermee voldoende onderbouwd. Eiser heeft de aangetekende brief niet opgehaald bij het afhaalpunt. Het komt voor eiser zijn eigen rekening en risico dat hij de aangetekende brief niet heeft afgehaald op het afhaalpunt.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat eiser zonder opgaaf van een geldige reden niet is verschenen op de EMA. Dit betekent dat eiser geen medewerking heeft verleend aan de verplichte EMA. Het CBR diende om die reden het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren.
Evenredigheid
6.1
Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit onevenredig voor hem uitpakt. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Hij is werkzaam in de bouw en dient voldoende flexibel te zijn om verschillende locaties te bezoeken met zijn eigen gereedschap en materialen. Het doel dat wordt nagestreefd met het opleggen van de EMA, kan ook worden bewerkstelligd op een minder ingrijpende manier.
6.2
Artikel 132, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW is dwingend geformuleerd. De tekst is helder en laat geen ruimte voor een belangenafweging. De WVW is bovendien een wet in formele zin. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023 [4] kan de voormelde bepaling daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht of aan het evenredigheidsbeginsel.
6.3
Onder 9.11 van de uitspraak van 1 maart 2023 heeft de Afdeling uiteengezet dat wel aanleiding kan bestaan voor zogenoemde contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat daarvoor in dit geval geen aanleiding is, alleen al omdat van bijzondere onevenredige gevolgen geen sprake is. De situatie waarin eiser verkeert wijkt onvoldoende af van die van andere personen van wie het rijbewijs is geschorst en die voor hun werk afhankelijk zijn van hun rijbewijs.

Conclusie en gevolgen

7 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 26 februari 2024 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 132, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW
Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 132, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW
Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling)
Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling
Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien ten aanzien van betrokkene binnen een periode van vijf jaar tenminste twee maal een proces-verbaal is opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij bij één van die verdenkingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰, dan wel hoger is dan 88 µg/l, respectievelijk 0,2‰ indien een van de feiten is begaan als beginnende bestuurder, of waarbij hij ten minste eenmaal heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid.
Artikel 24, aanhef en onder b, van de Regeling
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.

Voetnoten

1.Artikel 132, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2676.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:380.
4.ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, ro. 9.6 en 9.10.