ECLI:NL:RBZWB:2024:1435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418500 / FA RK 24-403
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangs- en zorgregeling in een scheidingsprocedure met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een voorlopige omgangs- en zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, verzoeker, en de vrouw, verweerster, zijn in een scheiding verwikkeld en hebben samen twee kinderen. De man verzoekt om een voorlopige omgangsregeling, waarbij de kinderen in een bepaalde cyclus bij hem verblijven, en om een financiële bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De vrouw verzet zich tegen de verzoeken van de man en doet een zelfstandig verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te vestigen en een omgangsregeling vast te stellen die haar voorkeur heeft. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw in overweging genomen en heeft uiteindelijk een zorgregeling vastgesteld die recht doet aan de belangen van de kinderen, waarbij de man meer betrokkenheid in de opvoeding krijgt. Tevens is er een verwijzing naar een hulpverleningstraject voor de ouders om de communicatie en samenwerking te verbeteren, gezien de problematiek rondom de scheiding en de impact op de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/418500 / FA RK 24-403
Datum uitspraak: 6 maart 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. Ҫ. Bayrak in Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. C.G.M. Baas in Bergen op Zoom,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2018, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de man van 29 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 30 januari 2024
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw van 15 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 februari 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Bayrak van 16 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 februari 2024;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Bayrak van 20 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 20 februari 2024.
1.2
Bij voormeld verzoekschrift is (ook) de hoofdzaak aanhangig gemaakt. Die zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/02/418498 / FA RK 24-402. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling, vaststelling van gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en vaststelling hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en [minderjarige 2] bij de vrouw.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 20 februari 2024. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vrouw.
2.3
Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . De man heeft [minderjarige 2] erkend, de
vrouw heeft van rechtswege alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak:
I. voor de duur van onderhavige procedure bij wege van voorlopige voorziening de navolgende omgangsregeling vast te stellen:
a. een regeling waarbij de kinderen in de ene week van maandag tot en met woensdag en zaterdag, zondag bij de man zijn en in de andere week van woensdagmiddag tot zaterdagochtend bij de man zijn, dan wel een regeling van om-de-week van zondagavond tot zondagavond bij de man verblijven waarbij de ouder waar de kinderen verblijven op dat moment, de kinderen bij de andere ouder afzet, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorlopige omgangsregeling;
II. te bepalen dat de kinderen de aanstaande voorjaarsvakantie van maandag 12 februari in de ochtend tot en met woensdagmiddag 14 februari aanstaande bij hem verblijven dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling voor de voorjaarsvakantie;
III. dit verzoek, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De man is het niet eens met het zelfstandig verzoek tevens provisionele voorziening van de vrouw.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man over vaststelling van een omgangsregeling en een verdeling van de voorjaarsvakantie en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek tevens provisionele voorziening:
Primair
I. te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
II. te bepalen dat tussen de man en de kinderen een omgangsregeling geldt van primair schema 1 en subsidiair schema 2, althans een omgangsregeling welke de rechtbank juist acht;
III. te bepalen dat de man een financiële bijdrage zal leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen ter grootte van € 450,00 per kind per maand met ingang van 1 februari 2024, althans een bijdrage en ingangsdatum die de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.2
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank hangt het onderhavige verzoek, zoals hierboven vermeld, samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een verzoek in het kader van artikel 223 Rv slechts plaats is, indien er naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bestaat in die zin dat van partijen niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten. Daarnaast dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen, gelet op de stukken en dat wat is besproken op de mondelinge behandeling, voldoende spoedeisend belang bij hun verzoeken tot het treffen van een provisionele voorziening.
Standpunt van de man
4.6
De man heeft verzocht een voorlopige zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] en een voorlopige omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 2] vast te stellen, zoals in rechtsoverweging 3.1 staat opgenomen. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man in zijn verzoekschrift opgenomen dat ondanks dat de vrouw in haar voorstellen een uitgebreide regeling heeft voorgesteld, zij geen uitbreiding wil omdat de man niet kan instemmen met haar verzoeken. De man vindt het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er een voorlopige uitgebreidere zorgregeling c.q. omgangsregeling wordt vastgesteld, vooral ook omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf vragen waarom zij hun vader zo weinig zien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben behoefte aan een uitgebreidere regeling dan nu wordt uitgevoerd. Hiernaast wenst de man ook de verdeling van de voorjaarsvakantie nu deze voor de deur staat en partijen hierover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. De vrouw heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het weekend voor de voorjaarsvakantie. Daarom heeft de man voorgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan van maandagochtend tot en met woensdagmiddag bij hem kunnen zijn en van woensdagmiddag tot het weekend bij de vrouw, waarna de man [minderjarige 1] en [minderjarige 2] conform de reguliere zorgregeling c.q. omgangsregeling in het weekend heeft. De vrouw heeft voorgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alleen op 12 februari 2024 bij de man kunnen zijn. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de man aangevoerd dat
4.7
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de man, kort samengevat, naar voren gebracht dat partijen ondanks een ‘vier-gesprek’ niet tot overeenstemming zijn gekomen. De man voelt zich buitenspel gezet, omdat hij geen inspraak kan hebben en er tussen partijen geen overleg plaatsvindt over, bijvoorbeeld, de vakantie of de zorgregeling c.q. omgangsregeling. De vrouw is met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verhuisd, waardoor de man tijdelijk niet op de hoogte is geweest van het nieuwe adres. Partijen moeten voor de oudercommunicatie en de verbetering van het onderlinge vertrouwen naar hulpverlening verwezen worden. De man wil een gelijkwaardige verdeling. Er is in eerste instantie bewust gekozen voor een mediationtraject, waardoor er tussen partijen een goede basis is voor wat betreft het onderlinge vertrouwen en gezamenlijke communicatie. De huidige zorgregeling c.q. omgangsregeling is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat zij hun vader meer willen zien dan nu het geval is. De man kan een uitgebreidere zorgregeling c.q. omgangsregeling goed combineren met zijn werk. Hierbij is de man bereid de concessie te doen voor wat betreft zijn voetbaltraining op donderdag, maar de vrouw blijft vasthouden aan het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar op dinsdag en woensdag. Hierdoor kunnen er geen afspraken gemaakt worden. Omdat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt, betekent dat niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] minder bij de man moeten zijn. Door het voorstel van de man moet de vrouw slechts eenmaal per twee weken op vrijdag opvang regelen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen dan ook een keer op dinsdag en woensdag bij de man zijn. Hiernaast wil de man graag dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voorlopig bij hem wordt bepaald. Bij een gelijke verdeling is het goed om bij die verdeling voor wat betreft het hoofdverblijf aan te sluiten. Als voor partijen duidelijk wordt hoe de zorgregeling c.q. omgangsregeling zal zijn en waar het (voorlopige) hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal zijn, dan kunnen zij verder werken aan hun communicatie en vertrouwen in elkaar. De man vindt het belangrijk dat hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook een keer in de twee weken op woensdagmiddag heeft, zodat hij, als zij niet naar de [sportclub] kunnen of willen gaan, met hen leuke dingen kan ondernemen. Daarnaast is door en namens de man aangegeven dat hij bereid is om per 1 februari 2024 kinderalimentatie te betalen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar hier moeten partijen nog uit zien te komen.
Standpunt van de vrouw
4.8
De vrouw heeft bij haar verweerschrift van 15 februari 2024 ook een zelfstandig verzoek tevens provisioneel verzoek ingediend, zoals in rechtsoverweging 3.2 staat opgenomen. De vrouw erkent onder andere dat partijen op verschillende manieren hebben geprobeerd om tot overeenstemming te komen, maar zonder resultaat. De reden dat de vrouw niet met de mediator aan de slag is gegaan, is omdat de man [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast met de gevolgen van de beëindiging van de relatie. De man betrekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de afspraken die partijen moeten maken. De vrouw heeft altijd de wens gehad dat de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vaak bij elkaar zouden zijn. Hierdoor hebben partijen onder andere het birdnesting traject gevolgd, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gemiddeld twee maximaal vier dagen per week bij de man hebben verbleven. De vrouw vindt dat er een uitgebreide zorgregeling c.q. omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet zijn, maar geen co-ouderschapregeling. Partijen kunnen op dit moment niet met elkaar communiceren en contact met elkaar kan op dit moment gepaard gaan met verbaal geweld en ruzies. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hiermee belast. De vrouw is op dinsdag en woensdag vrij en vindt daarom dat zij op deze dagen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan zorgen. De man werkt meer dan 40 uur per week en wil graag een co-ouderschapregeling, maar de vrouw vraagt zich af hoe hij de zorg en opvoeding voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat opvangen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben behoefte aan rust, aan hun huidige ritme en aan regelmaat. Met name [minderjarige 1] heeft daar behoefte aan, gelet op haar problematiek. Als de dagen van de zorgregeling c.q. omgangsregeling nu worden gewijzigd, dan betekent dat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer naar de opvang moeten gaan nu de vrouw op donderdag en vrijdag werkt. Dit vindt de vrouw niet in hun belang. Een gelijkwaardige verzorging waar de man een beroep op doet betekent niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] evenveel bij de man en de vrouw zijn. Ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] stelt de vrouw dat dat bij haar dient te blijven, ook omdat het fiscaal voordeel aanzienlijk hoger is indien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw staan ingeschreven nu het inkomen van de man hoger is. Met betrekking tot het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] geeft de vrouw aan dat zij daarmee kan instemmen op het moment dat partijen beter kunnen communiceren. Voor wat betreft de kinderalimentatie overweegt de vrouw dat zij een berekening heeft gemaakt op basis van loonstroken, maar die kan incorrect zijn nu het inkomen van de man hoger kan zijn. De vrouw verzoekt met ingang van 1 februari 2024 een kinderalimentatie van € 450,00 per kind per maand. Aanvullend heeft de vrouw aangegeven dat [minderjarige 1] een gevoelig meisje is dat de nodige aandacht en zorg nodig heeft. Op school wordt gezien dat [minderjarige 1] wiebelig en onrustig kan zijn en soms lastig kan zijn naar andere kinderen. Daarom is contact gezocht met het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) en daarna met [geestelijke gezondheidszorg] . Uit onderzoek is gekomen dat [minderjarige 1] een laag IQ heeft, dat kan zijn beïnvloed door de spanning en stress in de thuissituatie. Ook zijn er bij [minderjarige 1] kenmerken van ADHD gezien, maar een diagnose is (nog) niet gesteld. [minderjarige 1] heeft veel last van prikkels in haar hoofd. Met de school, de gemeente en [geestelijke gezondheidszorg] zijn slotgesprekken gevoerd over hoe [minderjarige 1] begeleid moet worden en hoe zij ontprikkeld kan worden. De man is niet aanwezig geweest. De school ziet dat het gedrag en de houding van [minderjarige 1] beter is geworden, omdat rekening gehouden kan worden met haar lage IQ en het feit dat zij zich goed laat aanspreken. Ook het contact met andere kinderen is verbeterd. [minderjarige 1] komt niet mee met de materie die in groep 5 gegeven wordt. In het begin heeft [minderjarige 1] daar moeite mee gehad, maar lijkt het nu geaccepteerd te hebben. Duidelijk is wel dat [minderjarige 1] met plezier naar school gaat. Het CJG heeft aangegeven dat het traject afgesloten kan worden en dat de structuur vanuit de ouders geboden moet worden. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn er geen zorgen.
Advies van de Raad
4.9
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat partijen kritisch naar hun eigen aandeel in deze situatie en die van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten kijken. Partijen dienen naar een hulpverleningstraject verwezen te worden, zoals een vorm van ouderschapsbemiddeling waarin bezien wordt wat er gebeurd is en hoe partijen voor de toekomst een nieuwe vorm van samenwerking kunnen aangaan. De Raad vindt ten aanzien van de zorgregeling c.q. omgangsregeling dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoveel als mogelijk door hun ouders opgevangen moeten worden en zo min mogelijk door de opvang of door derden. De voorstellen die door partijen zijn gedaan, zijn vergevorderd. Belangrijk is dat uitgegaan wordt van een zorgregeling c.q. omgangsregeling waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo min mogelijk van thuissituatie moeten wisselen. Dit maakt dat de Raad het tweede voorstel, het subsidiaire verzoek van de vrouw, op dit moment het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ziet en de rechtbank adviseert een zorgregeling c.q. omgangsregeling conform dat voorstel vast te stellen. Hierbij zijn eventuele sociale verplichtingen van partijen ondergeschikt aan het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vrouw is op woensdag en dinsdag beschikbaar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De man kan dan eventueel gaan kijken bij de activiteiten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de [sportclub] . Het tweede voorstel van de vrouw zorgt er ook voor dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de andere ouder niet voor langere tijd moeten missen. Een gelijke verdeling waarover door en namens de man wordt gesproken vraagt veel van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat zij dan twee thuissituaties krijgen en de andere ouder lang moeten missen. Benadrukt moet worden dat het in het contact c.q. omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te gaan over de kwaliteit van het contact en niet de kwantiteit daarvan. Het gaat er niet om hoe lang je [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ziet, maar hoe goed dat contact c.q. die omgang is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten spanningsvrij van beide ouders kunnen genieten.
(Voorlopige) zorgregeling (t.a.v. [minderjarige 1] ) en omgangsregeling (t.a.v. [minderjarige 2] )
4.1
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat het kind recht heeft op gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. De meest wenselijke situatie is daarbij dat de ouders een gelijkwaardige rol spelen in het leven van een kind. Een gelijkwaardige rol betekent niet per definitie een 50/50 verdeling van de zorgregeling c.q. omgangsregeling; het gaat er bij gelijkwaardigheid ook en vooral om dat beide ouders de ouderlijke verantwoordelijkheden op gelijk niveau dragen, met respect voor elkaars rol in het leven van het kind. De ouders dienen elkaar een volwaardige rol in het leven van het kind te gunnen en het kind en elkaar daarin te ondersteunen. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling geconstateerd dat de intentie van partijen niet ver uit elkaar ligt, omdat zij allebei de wens hebben dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoveel als mogelijk onbelast contact c.q. omgang met de andere ouder moeten kunnen hebben. Die intentie lijkt echter te worden gehinderd door de manier waarop partijen met elkaar communiceren en het wantrouwen dat zij naar elkaar lijken te hebben, hetgeen de rechtbank ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet onopgemerkt is gebleven. Het lukt partijen niet (meer) om op ouderniveau met elkaar te communiceren of afspraken te maken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals ook blijkt uit het gegeven dat zij niet tijdens een ‘vier-gesprek’ tot overeenstemming zijn gekomen. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het contact c.q. de omgang met partijen op een duidelijke, gestructureerde en voorspelbare manier plaatsvindt zonder spanningsvolle situaties en verbaal geweld. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het partijen niet gelukt tot overeenstemming te komen. De rechtbank zal daarom een beslissing nemen en zal daarbij aansluiting zoeken bij de subsidiair door de vrouw voorgestelde omgang (schema 2) met dien verstande dat dit schema wijzigt wat betreft de omgang in de even weken op woensdag: dan zal de man [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na schooltijd ophalen en zal zijn omgang in die week starten. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze verdeling recht aan het hebben van gelijkwaardig opvoederschap, zoals hiervoor is overwogen, omdat de man hierdoor meer dagdagelijks betrokken kan zijn. Hierbij gaat de rechtbank er van uit dat de man zoals hij heeft toegezegd tijdens de mondelinge behandeling, in persoon beschikbaar is. Ook merkt de rechtbank uitdrukkelijk op dat als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op woensdagmiddag naar de [sportclub] kunnen en willen gaan, dat de activiteiten daar dan voorrang hebben op een eventuele planning van partijen. Dit vindt de rechtbank belangrijk, omdat zij het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk vindt dat vaste dingen gewoon moeten kunnen doorgaan. De rechtbank komt, gezien het vorenstaande, tot de volgende verdeling:
Even week
Maandag
Vrouw
Dinsdag
Vrouw
Woensdag
Vrouw brengt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar school toe /
Man haalt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na schooltijd op
Donderdag
Man
Vrijdag
Man
Zaterdag
Vrouw haalt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om 09:30 uur op
Zondag
Vrouw
Oneven week
Maandag
Vrouw
Dinsdag
Vrouw
Woensdag
Vrouw brengt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar school toe /
Man haalt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na schooltijd op
Donderdag
Man
Vrijdag
Man
Zaterdag
Vrouw haalt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om 09:30 uur op
Zondag
Vrouw
4.11
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken voldoende is gebleken dat de man van zijn werkgever de ruimte en de tijd krijgt om zelf zijn werkuren in te vullen, vooral ook als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven of als de man moet bijspringen. Ook blijkt uit die stukken dat de man van zijn werkgever de vrijheid krijgt om thuis te werken. Dit maakt dat de rechtbank het voldoende aannemelijk vindt dat de man ook op andere dagen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan dragen. De rechtbank bepaalt in dit kader
voorlopigdat de vakanties, de overige vrije (school)dagen en feestdagen tussen partijen in overleg bij helfte verdeeld moeten worden. In het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), zoals hieronder overwogen, kan hier wellicht meer aandacht aan worden besteed. Bij gebrek aan belang zal het verzoek van de man om te komen tot een verdeling van de voorjaarsvakantie in 2024 afgewezen, aangezien die vakantie al is geweest.
Verwijzing naar hulpverlening in het kader van het UHA
4.12
De rechtbank vindt het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met de Raad noodzakelijk dat er voor partijen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de problematiek van partijen het volgende omvat. Het lukt partijen op dit moment niet om op constructieve wijze te communiceren over het ouderschap van en het contact c.q. omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat het (wederzijds) vertrouwen ontbreekt of beschadigd is geraakt. Partijen kunnen (nog) geen overleg voeren over wezenlijke dingen die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangaan, zoals het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de kinderalimentatie. Het lukt partijen niet om de problemen tussen hen op te lossen. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , moeten partijen nog geruime tijd met elkaar verder en over veel onderwerpen aangaande [minderjarige 1] en [minderjarige 2] communiceren en afspraken maken. Echter, partijen zijn niet bij machte om zonder professionele begeleiding hierover het gesprek met elkaar aan te gaan.
4.13
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 21 februari 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. De beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.14
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
Meer specifiek dienen partijen in het kader van het UHA-zorgtraject te werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie en samenwerking, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun ouders weten waar zij aan toe zijn. Van belang daarbij blijft dat de door partijen gemaakte afspraken ook worden nagekomen. De resultaten zijn vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1). De rechtbank merkt hier wel op dat als de hulpverlening van mening is dat ook met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken dient te worden, dat van partijen wordt verwacht dat zij hier hun medewerking aan zullen verlenen.
4.15
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/418498 / FA RK 24-402. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk
dinsdag [datum] 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan, dan geeft de rechtbank een nieuwe pro formadatum door.
4.16
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.17
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad in de
regio Rotterdam-Dordrecht. De rechtbank verzoekt het loket met klem die rapportage naar de Raad in de regio Rotterdam-Dordrecht te sturen om een eventuele belangenverstrengeling te voorkomen. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.18
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop, uit te laten.
4.19
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/418498 / FA RK 24-402 bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Bestaat er, als de ouders samen het gezag krijgen, een onacceptabel risico dat [minderjarige 2] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige 2] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke zorgregeling c.q. omgangsregeling past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
- Zijn er contra-indicaties voor contact c.q. omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gekomen en zijn wel van belang om te vermelden?
4.2
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad, Regio Rotterdam-Dordrecht, om dit onderzoek te verrichten indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.21
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.22
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Hoofdverblijf en kinderalimentatie
4.23
De rechtbank stelt voorop dat met een voorziening ex artikel 223 lid 1 Rv wordt bedoeld een ordemaatregel in een situatie waarin een beslissing in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht en waarin een zekere mate van spoedeisendheid aan de orde is. De rechtbank kan op dit moment geen (voorlopige) beslissing nemen op het zelfstandig verzoek tevens provisionele voorziening van de vrouw voor wat betreft het hoofdverblijf en de kinderalimentatie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen geprobeerd tot overeenstemming te komen, maar dit is niet gelukt. De rechtbank is van oordeel dat een beslissing in de hoofdzaak op deze onderwerpen kan worden afgewacht, temeer omdat er geen spoedeisendheid is. De rechtbank zal deze onderwerpen in de bodemzaak behandelen en zal het zelfstandig verzoek tevens provisionele voorziening van de vrouw op deze punten afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.24
De rechtbank zal de beslissing voor wat betreft de (voorlopige) zorgregeling c.q. omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.25
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt bij wege van provisionele voorziening, totdat in de hoofdzaak definitief is beslist, dat tussen de man, de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voorlopigeen zorgregeling c.q. omgangsregeling geldt zoals opgenomen en overwogen in rechtsoverweging 4.10 en een verdeling van de vakanties, de overige vrije (school)dagen en feestdagen tussen partijen in die zin dat die in overleg bij helfte moeten worden verdeeld;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst partijen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal partijen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om uiterlijk
[datum] 2024 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/418498 / FA RK 24-402 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de rechtbank in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad,
regio Rotterdam-Dordrecht;
5.6
verzoekt de Raad, regio Rotterdam-Dordrecht, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/418498 / FA RK 24-402 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.19 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.8
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024 in aanwezigheid van mr. Hol, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.