ECLI:NL:RBZWB:2024:1436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418347 / FA RK 24-333
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van omgangsregeling tussen vader en dochter onder toezicht van de GI

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende een voorlopige voorziening inzake de omgang tussen de man en zijn dochter, [minderjarige 1]. De man, die geen ouderlijk gezag heeft, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, die momenteel onder regie van de Gecertificeerde Instelling (GI) plaatsvindt. De man heeft [minderjarige 1] erkend en de vrouw oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI verantwoordelijk is voor de omgangsregelingen, gezien de ondertoezichtstelling van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2024 was de man aanwezig met zijn advocaat, terwijl de vrouw en haar advocaat niet verschenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de man om de omgang uit te breiden niet kan worden toegewezen, omdat de GI de regie heeft over de omgang en de vrouw geen beslissingsbevoegdheid heeft. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen, maar heeft wel aangegeven dat er op 29 februari 2024 een evaluatiemoment gepland staat om de situatie te herzien. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen de GI en de man over de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/418347 / FA RK 24-333
Datum uitspraak: 20 februari 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 1] , gemeente Hulst,
verzoeker,
advocaat: mr. W. Tiggelaar in Middelburg,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente Sluis,
verweerster,
advocaat: mr. S.J. Nijssen in Goes,
over de minderjarige:
-
[minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2021, hierna te noemen: [minderjarige 1] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt gezien:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Middelburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek van de man van 23 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 23 januari 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Tiggelaar van 8 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 februari 2024.
1.2
Bij verzoekschrift ontvangen op 6 oktober 2023 is de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder zaaknummer C/02/414693 / FA RK 23-4716. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot vaststelling gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en vaststelling van een zorg- of omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] ter beoordeling voor.
1.3
Het verzoek is mondeling behandeld op 20 februari 2024. Bij die behandeling is verschenen de man, met zijn advocaat. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad en een vertegenwoordiger namens de GI.
1.4
De rechtbank stelt vast dat hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, de moeder en haar advocaat niet tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige 1] geboren. Daarna is als kind van de vrouw op [geboortedag 2] 2022 de [minderjarige 2] in [geboorteplaats] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige 1] erkend.
2.3
De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 maart 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is voor het laatst verlengd tot 4 november 2024.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 3 januari 2024 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 3 januari 2024 en tot 17 januari 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 januari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 17 januari 2024 en tot 17 juli 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling eind juni 2024.
2.7
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven op grond van de laatst genoemde machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak:
- te bepalen dat voorlopig omgang zal plaatsvinden tussen de man en de [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2021 in [geboorteplaats], gedurende één keer per week voor de duur van zes uur of anders één keer per week twee omgangsmomenten van drie uur onder regie van de GI, zulks in afwachting van de verdere inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak in juni 2024, althans een verdere uitbreiding onder regie van de GI;
- althans een zodanige voorziening als de rechtbank juist voorkomt, gegeven hetgeen door de man is aangevoerd.

4.De beoordeling

4.1
De man heeft verzocht om te bepalen dat hij voorlopig omgang zal hebben met [minderjarige 1] gedurende één keer per week voor de duur van zes uur of anders één keer per week twee omgangsmomenten van drie uur onder regie van de GI. De man heeft op dit moment een keer per twee weken voor de duur van drie uur omgang met [minderjarige 1] bij het omgangshuis in [plaats 1]. De omgang wordt sinds kort deels begeleid en niet meer voor de gehele duur van het omgangsmoment. De opbouw in de omgang met [minderjarige 1] , waarbij wordt toegewerkt naar een normalisering van de omgangsmomenten, vindt de man te langzaam lopen. De man heeft meermaals gevraagd om de omgangsmomenten uit te breiden. Regelmatig valt een gepland omgangsmoment uit, waardoor het is voorgekomen dat de man al op weg is naar het omgangshuis en dan daar ter plekke wordt geïnformeerd. Dit leidt tot teleurstelling en onbegrip aan de zijde van de man. De omgang tussen de man en [minderjarige 1] verloopt goed. [minderjarige 1] geniet van de omgangsmomenten met haar vader. De man vindt het belangrijk dat voordat [minderjarige 1] naar de basisschool gaat, gewerkt wordt naar een normalisering van de omgang. De huidige opbouw is daarvoor te langzaam. De GI heeft aangegeven dat het omgangshuis met fasen werkt. Fase 1 heeft de man versneld doorlopen. Nu zit de man in fase 2, wat inhoudt dat hij zes omgangsmomenten bij het omgangshuis heeft die niet meer volledig begeleid worden. In fase 3 vinden er weer zes omgangsmomenten bij het omgangshuis plaats, maar dan zonder begeleiding. De begeleiding controleert – onaangekondigd en achter glas – het verloop van de omgang. In fase 4 vindt de omgang nog steeds plaats bij het omgangshuis, maar dan in beginsel zonder begeleiding. Het is de man bekend dat binnen het omgangshuis mogelijkheden zijn om frequenter dan een keer per twee weken omgangsmomenten te plannen of twee omgangsmomenten aansluitend op elkaar te plannen. De man vindt het in verband met de opbouw van de omgang gewenst dat de huidige voorlopige regeling wordt gewijzigd en voorzien wordt in een voorlopige regeling, waarbij sprake is van wekelijks een omgangsmoment voor de duur van zes uur of wekelijks twee omgangsmomenten voor de duur van drie uur. De man vindt een provisionele voorziening nodig, gezien het vorenstaande, omdat niet gewacht kan worden op een mondelinge behandeling die pas over zes maanden kan plaatsvinden.
4.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de man, kort samengevat, naar voren gebracht dat weliswaar de regie van de omgang tussen de man en [minderjarige 1] bij de GI ligt en dat de vrouw dat niet kan regelen, maar dat gekozen is voor deze procedure nu de man geen ouderlijk gezag heeft en daarom bij de GI geen schriftelijke aanwijzing kan uitlokken. De man kan zich vinden in wat namens de GI naar voren is gebracht voor wat betreft de opbouw van de omgang met [minderjarige 1] . De man wil wel aan de GI meegeven of in de komende fase ook in de thuissituatie van de man kan worden bezien of de omgang met [minderjarige 1] daar kan plaatsvinden, zodat dat niet pas bij het begin van fase 4 onderzocht moet worden.
4.4
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat zowel de GI als [thuiszorg] van mening zijn dat de omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige 1] uitgebreid kunnen worden. Dit betekent dat die momenten worden uitgebreid naar een keer per twee weken voor de duur van drie uur bij het omgangshuis. Overgegaan zal worden naar fase 3. Een kortere uitbreiding van de omgang tussen de man en [minderjarige 1] heeft waarschijnlijk geen positief effect. De omgang tussen de man en [minderjarige 2] vindt nu een keer per week voor de duur van anderhalf uur plaats. Gekeken zal worden of de omgangsmomenten samengevoegd kunnen worden. Hierbij is de gedachte dat de man en [minderjarige 1] een keer in de twee weken een omgangsmoment hebben en dat [minderjarige 1] ook tijdens het omgangsmoment van de man en [minderjarige 2] aansluit. Hierdoor is het mogelijk dat de man [minderjarige 1] ook een keer per week ziet. Bezien moet worden of dit mogelijk is en zo ja, hoe dit vormgegeven kan worden. Het omgangsmoment tussen de man en [minderjarige 2] vindt namelijk in [plaats 2] plaats en dat tussen de man en [minderjarige 1] in [plaats 1]. Er moet ook nagedacht worden of de omgangsmomenten niet bij het kantoor van [thuiszorg] kunnen plaatsvinden en of de pleegouders het vervoer kunnen organiseren. Hiernaast is namens de GI aangegeven dat er op 29 februari 2024 een evaluatiemoment gepland staat. Dan zal bekeken worden of doorgegaan kan worden. De omgang tussen de man en [minderjarige 1] kan nu naar een keer per twee weken voor de duur van zes uur. Na dat evaluatiemoment zullen er nog zes omgangsmomenten gepland worden en als die goed verlopen, zullen er ook thuisbezoeken georganiseerd gaan worden. Voordat met fase 4 begonnen zal worden, moeten er al thuisbezoeken afgelegd zijn. De vrouw heeft een aparte omgangsregeling, maar die is vanwege de situatie van de vrouw op dit moment moeilijk uitvoerbaar.
4.5
De rechtbank overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
4.5.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.5.2
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.5.3
Naar het oordeel van de rechtbank hangt het onderhavige verzoek samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.4
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met de vraag of, gezien het verzoek van de man, het verzoek om te komen tot een uitbreiding van de omgang tussen de man en [minderjarige 1] dient te zijn gericht aan de vrouw. De rechtbank vindt van niet en zal uitleggen waarom. In de situatie van [minderjarige 1] is sprake van een ondertoezichtstelling. Die situatie is recent veranderd, omdat [minderjarige 1] met een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is gaan verblijven. In een dergelijke situatie voert de GI de regie over de omgang tussen het uit huis geplaatste kind en een ouder. Dat betekent dat de GI in deze situatie een beslissing dient te nemen over de omgang tussen de man en [minderjarige 1] . De vrouw heeft hierin geen beslissingsbevoegdheid. De GI kan beslissingen over de omgang in overleg met de ouders nemen; indien een formeel besluit noodzakelijk is kan de GI in de situatie van de man een verzoek op grond van artikel 1:265g BW aan de kinderrechter voorleggen.
Gezien het vorenstaande zal het verzoek van de man worden afgewezen.
4.5.5
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI (en [thuiszorg]) voor wat betreft de omgang tussen de man en [minderjarige 1] een lijn heeft uitgezet, namelijk dat de omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige 1] niet langer een keer per twee weken voor de duur van drie uur in het omgangshuis zullen plaatsvinden, maar een keer in de twee weken voor de duur van drie uur. De man kan zich, zoals hij tijdens die behandeling heeft aangegeven, hierin vinden. Er zal op 29 februari 2024 een evaluatie plaatsvinden waar onder meer besproken zal worden of overgegaan kan worden naar de volgende fase en of de omgang tussen de man en [minderjarige 1] (op termijn) in de thuissituatie van de man kan plaatsvinden. Ook zal de GI bezien of [minderjarige 1] in de week dat zij geen omgangsmoment met de man heeft, kan aansluiten bij het omgangsmoment van de man en [minderjarige 2] . Hierdoor is het wellicht mogelijk dat de man en [minderjarige 1] elkaar wekelijks gaan zien. Belangrijk is dat de GI hier op een duidelijke en begrijpelijke manier met de man spreekt en hem hierin meeneemt.
4.7
De rechtbank overweegt, wellicht ten overvloede, als volgt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de zaak met zaaknummer C/02/409608 / FA RK 23-2293 nog verder behandeld moet worden. De rechtbank vindt het vanwege proceseconomische redenen belangrijk dat bovengenoemde zaak, de zaak met zaaknummer C/02/414693 / FA RK 23-4716 en de zaken met zaaknummers C/02/417682 / JE RK 24-9 en C/02/417683 / JE RK 24-10 gelijktijdig worden behandeld op een nader te bepalen mondelinge behandeling in juni 2024. De rechtbank verzoekt de griffier hier oog voor te hebben en die zaken samen te plannen.
4.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 in aanwezigheid van mr. Hol, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.