In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende een voorlopige voorziening inzake de omgang tussen de man en zijn dochter, [minderjarige 1]. De man, die geen ouderlijk gezag heeft, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, die momenteel onder regie van de Gecertificeerde Instelling (GI) plaatsvindt. De man heeft [minderjarige 1] erkend en de vrouw oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI verantwoordelijk is voor de omgangsregelingen, gezien de ondertoezichtstelling van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2024 was de man aanwezig met zijn advocaat, terwijl de vrouw en haar advocaat niet verschenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de man om de omgang uit te breiden niet kan worden toegewezen, omdat de GI de regie heeft over de omgang en de vrouw geen beslissingsbevoegdheid heeft. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen, maar heeft wel aangegeven dat er op 29 februari 2024 een evaluatiemoment gepland staat om de situatie te herzien. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen de GI en de man over de omgangsregeling.