ECLI:NL:RBZWB:2024:1477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
22/3255
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot schade en waardevermindering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.235, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren tijdens de zitting op 25 januari 2024.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat deze verminderd moet worden vanwege een fout in de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende had een Mercedes-Benz GLS 63 AMG geregistreerd en had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. Normale gebruiksschade kan niet in mindering worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto.

Uiteindelijk wordt de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.040. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, welke zijn vastgesteld op € 2.370. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 3.235 aan verschuldigde Bpm.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is nog in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar moet deze wel vanwege een fout in de uitspraak op bezwaar worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 16 juli 2021 melding gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz GLS 63 AMG 4Matic+ Premium Plus met [vinnummer] (de auto), naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 27.015. In de maandaangifte van augustus 2021 heeft belanghebbende ter zake van de auto een bedrag van € 26.243 aan Bpm aangegeven en betaald.
3.1.
Bij de melding is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] van 13 juli 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 132.166. De taxateur heeft een bedrag van € 8.682 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 123.484.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 28 juli 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray op € 133.760. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 30.345, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 867. Met dagtekening 31 december 2021 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.235.

Motivering

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.1.
De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 253.053 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 133.760. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de historische nieuwprijs wordt vastgesteld op € 254.779. Partijen zijn het erover eens dat de verschuldigde Bpm als gevolg daarvan had moeten worden verminderd tot € 29.283. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat in dit geval op basis van het vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan van de waardes zoals in de uitspraak op bezwaar zijn vermeld en dat hij niet langer een beroep doet op interne compensatie.
4.2.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de naheffingsaanslag dient te worden verminderd.
Waardevermindering wegens schade
4.3.
Belanghebbende stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een omschrijving van de staat van de auto is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.4 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op de inkoopfactuur “Neues Fahrzeug” staat vermeld, dat belanghebbende de auto al drie weken na de eerste toelating heeft besteld en dat bij het taxatierapport van belanghebbende geen schadecalculatie is gevoegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen.
Hoogte naheffingsaanslag
4.6.
Gelet op hetgeen onder 4.1. is overwogen is de naheffingsaanslag naar een te hoog bedrag opgelegd.
4.7.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 254.779, een handelsinkoopwaarde van € 133.760 en een historische bruto Bpm van € 57.418, stelt de rechtbank de verschuldigde Bpm vast op € 29.283, inclusief de leeftijdskorting. Omdat belanghebbende op aangifte reeds een bedrag van € 26.243 heeft voldaan dient de naheffingsaanslag te worden verminderd naar € 3.040.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
4.9.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 28 januari 2022. De uitspraak op bezwaar is van 2 juni 2022. De rechtbank doet uitspraak op 7 maart 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met twee maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat de naheffingsaanslag wordt verminderd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
5.1.
Belanghebbende krijgt daarom haar griffierecht terug. Zij krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.040;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 2.370 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende; en
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 7 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
2.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.