ECLI:NL:RBZWB:2024:1478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
22/3187
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag van € 3.141 die door de inspecteur was opgelegd, maar na bezwaar was verminderd naar € 979. De rechtbank behandelt de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of er rekening gehouden moet worden met een waardevermindering wegens schade aan de auto. Belanghebbende had een Mercedes-Benz GLE SUV geregistreerd en stelde dat er schade was die niet in aanmerking was genomen bij de taxatie. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de schade niet als zodanig kan worden aangemerkt, omdat het gaat om normale gebruiksschade.

Daarnaast wordt er een verzoek om immateriële schadevergoeding behandeld, omdat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500 toe aan belanghebbende, die door de Staat moet worden betaald. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten van € 218,75 en het griffierecht van € 365. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 3.141 aan verschuldigde Bpm.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd naar € 979. Daarbij is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase aan belanghebbende toegekend van € 538.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende heeft haar stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur en het zorgvuldigheidsbeginsel op zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 10 januari 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz GLE SUV met [VIN nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 13.293.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] van 7 januari 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 56.794. De taxateur heeft een bedrag van € 5.869 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 50.925.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 12 februari 2021. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass’s op € 68.712. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 16.434, inclusief de extra leeftijdskorting. Met dagtekening 31 december 2021 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.141.

Motivering

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.1.
De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 135.306 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 68.712, gebaseerd op de koerslijst van Eurotaxglass’s. In de uitspraak op bezwaar is de inspecteur tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende dat de correctiefactoren marktsituatie en dealersituatie van 15% van toepassing zijn op de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is in de uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 59.676 en de naheffingsaanslag is verminderd naar € 979.
4.2.
In het verweerschrift had de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de correctiefactoren ten onrechte zijn toegepast en heeft hij een beroep gedaan op interne compensatie. Ter zitting heeft hij zijn beroep op interne compensatie ingetrokken op grond van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank gaat daarom uit van een historische nieuwprijs van € 135.306 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 59.676.
Essentiële gebreken
4.3.
De Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister. Voor gebruikte personenauto’s kan een vermindering als bedoeld in artikel 10 van de Wet Bpm in aanmerking worden genomen, tenzij een auto essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer [1] .
4.4.
De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat artikel 10 van de Wet Bpm niet van toepassing is, indien belanghebbende zou worden gevolgd dat sprake is van zodanige steenslag dat de voorruit eruit zou moeten. De rechtbank ziet in de stukken van het dossier geen feitelijke grondslag voor de stelling dat sprake is van een essentieel gebrek, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Op basis van de foto’s is niet aannemelijk dat de steenslag zodanig is dat met de bestaande voorruit niet met de auto kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer en sprake is van een essentieel gebrek.
Waardevermindering wegens schade
4.5.
Belanghebbende stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [2] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.6 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op de orderbevestiging staat vermeld dat sprake is van “Lautzeitbedingte Gebrauchsspuren”. De krassen worden dus niet in aanmerking genomen als schade maar als normale gebruikssporen.
4.8.
Verder neemt de rechtbank ook het ontbreken van het Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket niet als schade in aanmerking [3] . De inspecteur heeft dat op zitting betwist en aangevoerd dat de onderhoudsboeken te downloaden zijn op internet en de aanwezigheid van een origineel onderhoudsboekje met stempels van de onderhoudsbeurten juist waardeverhogend is ten opzichte van de waarde van de koerslijst. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in het licht van hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket niet is verdisconteerd in de waarde van de koerslijst en een waardeverminderende factor is. Daarnaast wordt het onderhoud van deze auto op digitale wijze bijgehouden, zo heeft belanghebbende ter zitting verklaard, en is op die wijze het originele onderhoudsboekje met ‘stempels’ van onderhoudsbeurten beschikbaar. De inspecteur hoefde dan ook geen waardevermindering in aanmerking te nemen.
4.9.
Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease, in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Hoogte naheffingsaanslag
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag, zoals deze is vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.11.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
4.12.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 2 februari 2022. De uitspraak op bezwaar is van 30 mei 2022. De rechtbank doet uitspraak op 7 maart 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met twee maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De toekenning van een immateriëleschadevergoeding maakt dat niet anders. De naheffingsaanslag blijft in stand.
5.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [4]
De Staat moet deze vergoeding betalen. De Staat wordt ook opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 218,75 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende; en
- bepaalt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 7 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Wet Bpm 1992
2.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
3.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640.
4.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.