ECLI:NL:RBZWB:2024:15
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een winkel en de gevolgen van de coronapandemie op de waardevaststelling
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een winkel gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 491.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde met 25% verlaagd moest worden. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 23 november 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door [naam] en [taxateur 1].
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de waarde van de winkel wordt bepaald door de huurwaarde te vermenigvuldigen met een kapitalisatiefactor. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gehanteerde waarde en dat de argumenten van belanghebbende niet overtuigend zijn. Ook de gevolgen van de coronapandemie zijn door de rechtbank niet als relevant beoordeeld, aangezien deze al verdisconteerd zouden zijn in de huurtransacties.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn niet is overschreden. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, evenals de vergoeding van griffierecht en proceskosten.