In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 20 november 2021. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 27 maart 2023 werd de behandeling aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal in te dienen, wat op 31 augustus 2023 gebeurde. De zaak werd vervolgens verder behandeld op 29 januari 2024, waarbij de betrokkene en zijn gemachtigde niet aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond. De foto toont aan dat de auto van de betrokkene voorbij het C-bord is gereden. Het verweer van de gemachtigde dat de boete onbevoegd is opgelegd, werd verworpen. De kantonrechter oordeelde dat de boa bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de maatregel was ingesteld ter verbetering van de leefbaarheid. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak is overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg een proceskostenvergoeding toegewezen.
De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, matigde de boete tot € 75,- plus administratiekosten, en droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag van € 25,- aan de betrokkene terug te betalen. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 218,75. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.