ECLI:NL:RBZWB:2024:1676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3040
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 13 juli 2022 besloten om per 6 december 2021 geen WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat hij volgens hen voor 0,00% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar op 24 april 2023 ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 30 januari 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 6 december 2021 voor 0,00% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseert dit oordeel op de medische rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV. Eiser had eerder rugklachten en andere medische problemen, maar de rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische argumenten zijn aangedragen die de eerdere conclusies van het UWV zouden ondermijnen.

De rechtbank wijst ook de verzoeken van eiser om een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen af, omdat er voldoende medische informatie beschikbaar is om de beslissing van het UWV te onderbouwen. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd, omdat eiser niet voldoet aan de vereisten voor een uitkering op basis van de Wet WIA. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3040 WIA

uitspraak van 12 maart 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder,
gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan hem toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 13 juli 2022 (het primaire besluit) geweigerd per 6 december 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 24 april 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 6 december 2021 voor 0,00% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 december 2021 heeft vastgesteld op 0,00%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 25 november 2019 uitgevallen vanwege rugklachten. Het UWV heeft met ingang van 16 december 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet aan eiser toegekend. Vervolgens heeft eiser op 17 september 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, is de aanvraag afgewezen.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts (getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De primaire arts heeft op basis van de beschikbare medische gegevens en eigen onderzoek vastgesteld dat er bij eiser sprake is van chronische aspecifieke rugpijn, enkelklachten en OSAS (slaapapneu) waarvoor hij een CPAP-apparaat heeft. Uit beschikbare informatie van de orthopedisch chirurg uit 2020 en 2021 wordt ten aanzien van de rugklachten gesproken over een milde degeneratie en ten aanzien van de enkelklachten over een plat-spreidvoet waarvoor een zooltje is voorgeschreven. Daarnaast is eiser verwezen naar een longarts in verband met een mogelijke septumdeviatie, welke niet leidt tot ernstige beperkingen in de ademhaling. De verzekeringsarts b&b heeft in bezwaar informatie opgevraagd bij de KNO-arts en psycholoog van eiser. Vastgesteld wordt dat de gegevens over de luchtwegproblemen van eiser, voor zover die ten tijde van de beoordeling door de primaire arts al bekend waren, zijn meegewogen. In een veel later stadium is eiser in behandeling gekomen voor zijn psychische problemen. Deze behandeling is niet medicamenteus maar gericht op uitleg, registratie van klachten en reactivering, naast cognitieve gedragstherapie. Gezien eisers dagverhaal is geen sprake van volledig onvermogen. Bij lichamelijk onderzoek komen ook geen ernstigere en/of nieuwe zaken aan het licht dan door de primaire arts benoemd. Eiser voert geen medisch inhoudelijke argumenten aan voor zijn stelling dat zijn klachten zijn onderschat. Dit is gebaseerd op zijn eigen klachtenbeleving. Uit de informatie van de behandelaars blijkt evenmin dat zijn belastbaarheid is onderschat en eiser heeft ook geen andere informatie overgelegd waaruit dit blijkt. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 mei 2022. Voor zowel eisers psychische als lichamelijke problematiek (voor zover geobjectiveerd) zijn in de FML voldoende beperkingen aangenomen, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn klachten, medische situatie en medische voorgeschiedenis zodanig zijn dat hij niet in staat is bedrijfsmatige werkzaamheden uit te voeren. In beroep zijn vooralsnog geen nieuwe medische punten te duiden. Hij wenst de zaak in volle omvang aan de rechtbank voor te leggen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de primaire arts en verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn fysieke klachten, slaapapneu, luchtwegproblemen en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden, voor zover aanwezig op de datum in geding.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat de verzekeringsarts b&b een goede weergave heeft gegeven van het medisch beeld, maar dat de vertaalslag naar de beperkingen die daaruit voortvloeien niet gecontroleerd kan worden. De rechtbank stelt echter vast dat de primaire arts en verzekeringsarts b&b alle beschikbare informatie over de medische situatie van eiser hebben meegewogen. De verzekeringsarts b&b heeft zelf informatie ingewonnen bij de behandelaars van eiser en de verkregen informatie uit de brief van [psycholoog] van 28 maart 2023 en de brief van [KNO-arts] van 16 maart 2023 is meegewogen. Uit de brief van de psycholoog blijkt dat eiser daar sinds eind 2022 in behandeling is, dat is geruime tijd na de datum in geding. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat hij al eerder kampte met psychische problemen of daarvoor al langer behandeld werd. Uit de brief van de KNO-arts blijkt bovendien niet van een ernstige beperking in het ademhalen. Op basis van de klachten van eiser zijn beperkingen aangenomen in de FML in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de primaire arts en verzekeringsarts b&b hebben aangenomen, omdat eiser geen medische informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat hij meer of ernstiger beperkt is.
Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen, onder verwijzing naar het Korošec-arrest [1] . De rechtbank stelt vast dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om medische informatie aan te leveren om het standpunt van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b te betwisten. Er is bovendien voldoende medische informatie beschikbaar. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de door eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van 30 juni 2017 [2] , is er onder deze omstandigheden geen sprake van schending van het beginsel van
equality of arms. Dat eiser het niet eens is met de jurisprudentie van de CRvB doet daar niet aan af. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Niet gebleken is dat in de FML van 3 mei 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: inpakker koekjes (Sbc-code 111190), algemeen productiemedewerker (Sbc-code 111071) en montagemedewerker/bestukker (Sbc-code 111180).
5.2
Pas ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is de geduide functies uit te voeren, omdat zijn maatmanfunctie als productiemedewerker even zwaar was als deze functies en hij voor die maatmanfunctie ongeschikt is geacht. De rechtbank stelt vast dat in de rapportage van de arbeidsdeskundige als kenmerkende belasting van de maatmanfunctie is vermeld staand werk aan een tafel en soms het tillen en op tafel zetten van dozen van 15 kg. De arbeidsdeskundige geeft aan dat in de maatmanfunctie de belastbaarheid van eiser wordt overschreden op de items staan en tillen. De vrouw van eiser heeft tegenover de arbeidsdeskundige ook verklaard dat de maatmanfunctie voor eiser te zwaar werd vanwege het langdurig aaneengesloten staan en het zware tilwerk. In de FML is op het item staan tijdens het werk (item 5.4) een lichte beperking aangenomen, wat betekent dat eiser zo nodig ongeveer gedurende de helft van de werkdag kan staan (ongeveer 4 uur). Op het item tillen tijdens het werk (item 4.13) is eveneens een lichte beperking aangenomen, wat betekent dat eiser ongeveer 10 kilogram kan tillen. De geduide functies zijn hierop geselecteerd en er is geen sprake van een signalering of overschrijding op deze items. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat de geduide functies even zwaar zijn als zijn maatmanfunctie. De onder 5.1 genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0,00%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 december 2021 heeft vastgesteld op 0,00% en de WIA-uitkering heeft geweigerd.
8. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 12 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wet- en regelgeving

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212.