In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 13 juli 2022 besloten om per 6 december 2021 geen WIA-uitkering aan eiser toe te kennen, omdat hij volgens hen voor 0,00% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar op 24 april 2023 ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 30 januari 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 6 december 2021 voor 0,00% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseert dit oordeel op de medische rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV. Eiser had eerder rugklachten en andere medische problemen, maar de rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische argumenten zijn aangedragen die de eerdere conclusies van het UWV zouden ondermijnen.
De rechtbank wijst ook de verzoeken van eiser om een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen af, omdat er voldoende medische informatie beschikbaar is om de beslissing van het UWV te onderbouwen. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd, omdat eiser niet voldoet aan de vereisten voor een uitkering op basis van de Wet WIA. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht ontvangt.