5.5.Tot slot ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of het college het bezwaar van [eiser 3] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
[eiser 3] heeft aangevoerd dat hij een perceel grond bezit (kadastraal bekend [perceel 1] ) dat grenst aan het landgoed. Samen met de eigenaren van de omliggende percelen ( [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] ) heeft hij het plan om daar 71 woningen te realiseren. [eiser 3] vreest dat de tijdelijke huisvesting van een groot aantal arbeidsmigranten grote negatieve gevolgen heeft voor zijn bouwplan.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de afstand van het (onbebouwde) [perceel 1] tot het landgoed ongeveer 135 meter bedraagt, en tot de relevante bebouwing ongeveer 450 meter. De rechtbank stelt vast dat tussen de relevante bebouwing en het perceel van [eiser 3] veel groen op het landgoed aanwezig is, en dat er tussen het landgoed en het perceel van [eiser 3] onbebouwde grond ligt. Het perceel grenst dus niet direct aan het landgoed. De rechtbank acht de afstand van het perceel van [eiser 3] tot het landgoed in combinatie met de plaatselijke omstandigheden zodanig, dat geen gevolgen van enige betekenis te verwachten zijn. De vrees voor negatieve gevolgen voor de verkoopbaarheid van eventueel nog te bouwen woningen is niet concreet, niet actueel en is bovendien niet objectief onderbouwd. De rechtbank ziet daarin onvoldoende reden om een rechtstreeks belang aan te nemen.
Het college heeft het bezwaar van [eiser 3] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. De rechtbank zal nu overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het onderdeel van het bestreden besluit waarbij de ontvankelijk geachte bezwaren gegrond zijn verklaard. De rechtbank zal daarbij beoordelen of het college de omgevingsvergunning voor het (tijdelijk) huisvesten van 266 arbeidsmigranten op goede gronden heeft geweigerd.
7. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor), die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn vervallen. Omdat het bestreden besluit is genomen vóór 1 januari 2024, zijn de regels uit de Wabo en het Bor nog wel op het bestreden besluit van toepassing.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De rechtbank stelt vast dat het college het bestreden besluit – onder meer – heeft gebaseerd op artikel 2.33 van de Wabo. In dat artikel zijn de regels neergelegd op grond waarvan het bevoegd gezag bevoegd is om een verleende omgevingsvergunning in te trekken. Die regels zijn hier niet van toepassing. Hier gaat het om een heroverweging van een besluit op een aanvraag. Daarop zijn de regels van toepassing die zijn neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in combinatie met artikel 2.12 van de Wabo. Ter zitting is gebleken dat partijen het daarover ook eens zijn.
Afwijken van het bestemmingsplan
8. Het [landgoed] ( [adres 1] te [plaats] ) is gelegen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats] , herziening 2020’. Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’ en de functieaanduidingen ‘cultuurhistorische waarden’ en ‘specifieke vorm van maatschappelijk – 7’.
Tussen partijen is niet in geschil dat het plan van eiseres om tijdelijk 266 arbeidsmigranten te huisvesten in de bestaande gebouwen op het landgoed in strijd is met de ter plaatse geldende maatschappelijke bestemming. Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Het college heeft daarvoor toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo in combinatie met artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
Uit onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor volgt dat het gebruiken van bouwwerken en van bij die bouwwerken aansluitend terrein als logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen voor het verlenen van een omgevingsvergunning in aanmerking komt.
In onderdeel 11 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor is bepaald dat ook ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor het verlenen van een omgevingsvergunning in aanmerking komt, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
9. Het college heeft getoetst aan onderdeel 11 van artikel 4. Ter zitting is besproken of dat niet onderdeel 9 had moeten zijn. Onderdeel 11 geldt immers alleen voor
andergebruik dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10. Namens [eiser 1] en [eiser 2] is op zitting het standpunt ingenomen dat onderdeel 9 niet van toepassing is, omdat dat onderdeel niet van toepassing is op logies voor arbeidsmigranten die voor derden elders werken. De Nota van toelichtinglaat echter in het midden of logies ook aan werknemers van derden mag worden verstrekt. Toegelicht is dat onder ‘logiesfunctie’ in dit verband hetzelfde wordt verstaan als in artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012. Ten behoeve van het bieden van logies (tijdelijk onderdak) voor werknemers is de specifieke mogelijkheid gegeven om ook buiten de bebouwde kom, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure, een gebruikswijziging van een bestaand gebouw toe te staan. De tekst van onderdeel 9 staat dus niet in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bieden van logies voor arbeidsmigranten die voor derden elders werken.
Afwijken Beleidskader huisvesting arbeidsmigranten
10. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het Beleidskader huisvesting arbeidsmigranten (het Beleidskader). Daarin is (in beleidsregel 6.5) voor huisvesting van arbeidsmigranten in leegstaande objecten in het buitengebied een maximale duur van 2 jaar opgenomen. Het Beleidskader is vastgesteld op 18 oktober 2021.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat het Beleidskader niet de betekenis mag toekomen die het college in het bestreden besluit daaraan heeft toegekend. [eiser 1] en [eiser 2] wijzen erop dat het Beleidskader is vastgesteld op 18 oktober 2021, nadat de omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Als er binnen de beslistermijn op de aanvraag zou zijn beslist, dan zou het besluit zijn genomen ruimschoots voordat de bewuste beleidsregel is vastgesteld. Omdat de toenmalige gemeente Haaren geen beleid had voor dit soort omgevingsvergunningen, vinden [eiser 1] en [eiser 2] het aannemelijk dat de 10-jarentermijn uit onderdeel 11 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor niet zou zijn begrenst.
Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRSgeldt daarbij als uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleidsregels. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken.
In bijzondere gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Zo’n bijzonder geval doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Op basis van de stukken kan namelijk niet zonder meer worden aangenomen dat het college anders zou hebben besloten vóór de vaststelling van het Beleidskader. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het college van de toenmalige gemeente Haaren op 1 mei 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend op een aanvraag van 14 juni 2019 voor het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten tot 1 januari 2022. Dit met als doel dat na de gemeentelijke herindeling opnieuw toetsing kan plaatsvinden door de gemeente Oisterwijk op basis van het dan geldende beleid. Het college van Oisterwijk heeft in een brief van 4 maart 2020 met die werkwijze ingestemd. Daarbij is opgemerkt dat de mogelijkheid bestaat dat geen nieuwe vergunning zal worden verstrekt. Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat het voorstelbaar acht dat de aangevraagde doorlooptijd van 10 jaar ook vóór de vaststelling van het Beleidskader een weigeringsgrond zou hebben gevormd.
Dat betekent dat het college het Beleidskader terecht bij het bestreden besluit heeft betrokken.
11. Het college heeft overeenkomstig het Beleidskader gehandeld in zijn overweging dat geen omgevingsvergunning voor de duur van 10 jaar kan worden verleend.
Het college is echter op grond van artikel 4:84 van de Awb ook bevoegd om onder bijzondere omstandigheden van zijn beleidsregels af te wijken. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRSmoet het bestuursorgaan aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen in overeenstemming met de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
12. [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat het college in bezwaar door middel van bijvoorbeeld het stellen van nadere voorschriften tegemoet had kunnen komen aan de bezwaren van bezwaarmakers. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat het college bijvoorbeeld aan de omgevingsvergunning een kortere termijn dan 10 jaar had kunnen verbinden, zonder tot herroeping over te gaan.
Het college heeft overwogen dat het Beleidskader zich verzet tegen de duur van de gevraagde omgevingsvergunning van 10 jaar en dat het verschil tussen de aangevraagde 10 jaar en de 2 jaar uit het Beleidskader te groot is om van een passende oplossing te spreken. Het college heeft echter nagelaten om, aan de hand van alle omstandigheden, te onderzoeken of er van het Beleidskader kan worden afgeweken door een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor een duur die langer is dan 2 jaar, maar korter dan 10 jaar. Het college heeft ter zitting opgemerkt dat het daarmee de grondslag van de aanvraag zou verlaten en dat het niet wil afwijken van de maximale termijn die in het Beleidskader is opgenomen. Maar daarmee miskent het college zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Awb om van zijn beleid af te wijken en om daarbij alle omstandigheden mee te wegen. De huidige motivering om vast te willen houden aan het Beleidskader volstaat niet. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
Ter zitting is gebleken dat een tijdelijke omgevingsvergunning voor een periode korter dan 10 jaar voor [eiser 1] ook een reële optie is. Daar is toegelicht dat het voor [eiser 1] belangrijk is dat de periode tot het opknappen van het landgoed wordt overbrugd en dat, zodra er gebouwd gaat worden, de arbeidsmigranten zullen worden geherhuisvest.
Deze beroepsgrond slaagt.
13. Dat leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college op onjuiste gronden heeft besloten om de van rechtswege verleende omgevingsvergunning van 9 juli 2021 te herroepen en om de omgevingsvergunning alsnog te weigeren.