In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen twee verkeersboetes die aan betrokkene waren opgelegd. Betrokkene had tegen deze boetes beroep ingesteld bij de officier van justitie, die deze ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 12 februari 2024, waar betrokkene en de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig waren.
De boetes waren opgelegd voor het niet volgen van de voorsorteerstrook op twee verschillende momenten op 14 juni 2022 in Breda. Betrokkene voerde aan dat de boetes niet redelijk waren, gezien haar omstandigheden, waaronder haar hoge zwangerschap en mentale toestand. Ze gaf aan dat ze de boetes niet kon betalen vanwege haar financiële situatie, die was verergerd door een traumatische bevalling. Betrokkene was van mening dat de politie haar niet had moeten beboeten, maar haar eerder had moeten aanspreken op haar gedrag.
De kantonrechter overwoog dat de verbalisant had moeten toelichten waarom hij betrokkene niet staande had gehouden, aangezien het ontbreken van een stoptransparant niet voldoende was om de boetes aan de kentekenhouder op te leggen. De rechter concludeerde dat er geen reële mogelijkheid was om betrokkene staande te houden en dat de boetes ten onrechte waren opgelegd. De beroepen werden gegrond verklaard, de beslissingen van de officier van justitie en de opgelegde boetes werden vernietigd, en de officier van justitie werd opgedragen de betaalde zekerheid terug te betalen aan betrokkene.